ECLI:NL:TADRARN:2013:120 Raad van Discipline Arnhem 13-204

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:120
Datum uitspraak: 04-10-2013
Datum publicatie: 25-11-2013
Zaaknummer(s): 13-204
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht tegen eigen advocaat. Tussen partijen was verschil van mening ontstaan over aanpak van de zaak. Verweerder heeft opdracht beëindigd omdat klager weigerde een gesprek te voeren over het ontstane verschil van mening. Klager klaagt  over enkele posten op de declaratie en over het feit dat verweerder eenzijdig de opdracht heeft beëindigd. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 4 oktober 2013

in de zaak 13-204

naar aanleiding van de klacht van:

[naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 3 september 2013 met kenmerk K 12-13/18 door de raad ontvangen op 4 september 2013, en van de op de zich daarin beschreven inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 17.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich in augustus 2010 tot verweerder gewend met het verzoek hem rechtsbijstand te verlenen in het geschil dat met zijn werkgever, het Ministerie van Justitie, was ontstaan over klagers re-integratie na ziekte. Klagers werkgever kwam met re-integratievoorstellen die door klager in overleg met verweerder niet zijn geaccepteerd. Dat leidde tot een ontslag. Tegen dat ontslag is bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is behandeld door een bezwaarcommissie die klager grotendeels in het gelijk heeft gesteld. De werkgever van klager wenste zich niet te voegen naar de uitkomst van de bezwaarprocedure en heeft daartegen beroep bij de rechtbank in gesteld.

1.3 De samenwerking tussen klager en verweerder is tot begin 2012 zonder problemen verlopen.

1.4 Op 30 januari 2012 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd waarop ten onrechte 5 uren stonden vermeld die in een ander dossier thuishoorden. Klager heeft daartegen bezwaar gemaakt en verweerder heeft erkend dat de uren voor een ander dossier bestemd waren en heeft klager op 23 februari 2012 bericht dat de declaratie van 30 januari 2012 gecrediteerd zou worden en dat klager een nieuwe declaratie zou ontvangen. De daadwerkelijke creditering van declaratie volgde geruime tijd later.

1.5 Op 18 april 2012 stuurde verweerder klager een tweede declaratie. Op deze declaratie is tijd in rekening gebracht die besteed is aan het uitrekenen van de te verwachten nabetaling, wachtgeld en kantonrechtersformule. Klager heeft tegen deze post bezwaar gemaakt in zijn e-mail van 27 april 2012.

1.6 Verweerder heeft klager als reactie op deze e-mail het volgende geschreven: “Ik begrijp u wel, maar zo kan ik mijn werk niet doen. Alsmaar achterafdiscussies dat u het anders had gewild. Je moet tevoren toch een idee hebben, bijv. als je naar afkoop gaat vragen, wat precies de omvang van het wachtgeld is. Ik heb daar geen zin meer in. Als u echt vindt dat het zo moet, ga ik mij beraden of ik uw zaak nog langer kan doen.”

1.7 Op 8 mei 2012 heeft verweerder een schikkingsvoorstel dat hij van de kant van klagers werkgever ontving naar klager doorgeleid. In zijn begeleidende e-mail aan klager schreef verweerder: “Zie het onderstaande. Mij persoonlijk lijkt het geen goede aanzet om tot een schikking te komen, maar de beslissing is uiteraard aan u.

Graag telefonisch overleg hierover en over uw mail van 27 april 2012.”

1.8 In antwoord hierop schreef klager aan verweerder in zijn e-mail van 21 mei 2012: “Ik heb uw e-mail van 8 mei 2012 gelezen waarin u oproept om telefonisch te overleggen over mijn mail van 27 april 2012 (zie hieronder). Aan telefonsich overleg daarover ben ik op dit moment niet toe. Ik ben nog steeds ontdaan en verbijsterd over uw reactie van 27 april 2012 (zie hieronder). Ook mijn vrouw kan niet plaatsen wat u bedoelt met “Alsmaar achterafdiscussies dat u het anders had gewild”, “ik heb daar geen zin in”, en uw uitspraak dat als ik vind dat het “zo moet” u zich gaat beraden of u mijn zaak nog langer kan doen.

Behalve dat uw mail van 27 april 2012 veel vragen oproept, is uw reactie heel bedreigend voor mij. Ik moet me blijkbaar anders opstellen naar u toe, en als ik dat net doe, dan heeft u daar geen zin meer in en stopt u met mijn zaak (een andere conclusie over “ga ik me beraden” – in combinatie met “Ik heb daar geen zin meer in” – kan ik niet maken). Opeens stoppen na ruim 1 ½ jaar intensieve samenwerking en nadat een groot dossier opgebouwd is? De eindstreep is in zich en nu moeten grote beslissingen worden genomen.

Wat bedoelt u met “Alsmaar achterafdiscussies?”. Refereert u naar de standaarddynamiek in onze samenwerking dat als ik een stuk heb geschreven, en u daar vervolgens aanvullingen/correcties op maakt, ik dan nog met een paar tekstuele opmerkingen kom? Of wilt u zeggen dat u vindt dat ik wispelturig ben in de koers die ik voor ogen heb met mijn zaak, en dat u ssteeds geconfronteerd wordt met mijn grillige opvattingen? Als dat het geval is, dan zou ik daar graag voorbeelden van willen zien. Misschien doelt u (ook) op declaraties. Ik heb daar 2 keer navraag over gedaan: de eerste keer bleek inderdaad dat u teveel hebt geboekt, 5 uur (zie uw mail 23 februari 2012). Vindt u dat een achterafdiscussie? Vindt u het vervelend dat ik in mijn mail van 27 februari 2012 navraag doe waar dan die gemuteerde rekening blijft (zoals toegezegd in uw mail van 23 februari 2012, en tot op heden 21 mei 2012 heb ik de rekening nog niet ontvangen)? Misschien vindt u het lastig dat ik navraag doe over de berekeningen die u gemaakt hebt en dat ik die graag op papier wil zien (zie mijn mail van 27 februari 2012, ook hiervoor geldt dat ik die tot op heden 21 mei 2012 niet ontvangen heb). Andere mogelijke achterafdiscussie die mijn vrouw en ik kunnen bedenken is dat als u mij laat weten dat een formele eis is. En zo niet, dat dan vanuit kostenperspectief mijn voorkeur uitgaat naar verzending per post. Is het dan zo vreemd dat ik van te voeren ene financiële raming wil hebben van activiteiten die u wilt gaan ondernemen in mijn zaak?.

Al met al begrijpt u dat mijn vrouw en ik ons krachtig afvragen welke gedragingen of standpunten ik achterwege moet laten voordat u verder kunt met mijn zaak. Om achterafdiscussies te voorkomen zie ik uw reactie graag schriftelijk tegemoet.

1.9 Op 24 mei 2012 berichtte verweerder aan klager dat hij er niet voor voelt om de discussie per mail voort te zetten omdat dat wel eens onnodig verscherpend zou kunnen werken. Verweerder schreef onder meer: “Ik vind dat wij in staat moeten zijn onze verwachtingen over en weer in een gesprek uit te spreken en dan onze conclusies trekken. Als dat nu niet kan, dan maar op een later moment.” Verweerder schreef verder dat hij voor dat gesprek geen kosten in rekening zou brengen. Vervolgens merkt verweerder op dat klagers zaak “onderwijl” geen vertraging mag oplopen en besteedt hij in die brief aandacht aan de zaak zelf.

1.10 Klager is op het voorstel om een bespreking te houden niet ingegaan.

1.11 In zijn e-mail van 16 juli 2012 schreef verweerder aan klager:

“Ik heb u enige tijd geleden het aanbod gedaan om hetgeen ons verdeeld houdt uit te praten. Daar mocht ik geen reactie op ontvangen.

Dat wil ik graag doen ergens midden augustus.

Graag uw reactie.

Inmiddels loop uw kwestie met Justitie gewoon door. Die mag uiteraard geen hinder ondervinden van ons dispuut. Ik vind zo langzamerhand de tijd aangebroken dat wij met een voorstel komen. Wilt u daar eens over nadenken en mij aanstaande woensdagochtend (tot 11.00 uur) bellen of u dat met mij eens bent en hoe dat voorstel zou moeten luiden.

De bedoeling van deze mail is dat u er alvast over kunt nadenken.”

1.12 Klager heeft niet gereageerd op de mail van verweerder 16 juli 2012.

1.13 Op 20 juli 2012 heeft verweerder klager zowel per brief als per e-mail het volgende geschreven: “Op mijn mail van 16 juli jl. aan u (zie bijlage) mocht ik geen reactie ontvangen. Wellicht bent u met vakantie en kunt u niet reageren. Ik verzoek u om na uw vakantie per mail te reageren of u midden augustus een gesprek wilt voeren.

Tevens verzoek ik u om na uw vakantie met spoed telefonisch contact met mij op te nemen of wij een tegenvoorstel gaan doen en hoe dat eruit zou moeten zien.”

1.14 Klager reageerde bij mail van 28 juli 2012 en schreef daarin: “Op 21 mei 2012 heb ik u laten weten dat ik er niet aan toe ben om met u in gesprek te gaan over uw e-mail van 27 april 2012 zolang u mij niet eerst schriftelijk hebt uitgelegd wat u met uw mail bedoelt. Mijn mening hierover is tot op heden niet veranderd. U kunt mij blijven oproepen voor een gesprek, maar ik verwacht eerst schriftelijke duidelijkheid.

…. ….

U beklaagt zich over mij en daarover beklaag ik me bij u. U moet begrijpen dat zolang deze kwestie niet afgedaan is, ik niet in vrijheid kan denken en handelen in de samenwerking met u. Als u geen kans ziet om schriftelijk te reageren op onderhavige kwestie, dan moeten we dit ter beoordeling voorleggen aan mevrouw Maters die hier vast procedures voor kent.

Ik ben vanaf heden nog 1 week op vakantie. Uiterlijk 5 augustus 2012 verwacht ik schriftelijk uitleg over uw mail van 27 april 2012.”

1.15 In zijn e-mail van 29 juli 2012 heeft verweerder aan klager bericht dat hij zijn taak als raadsman van klager per direct neerlegt omdat klager op meerdere voorstellen van hem (verweerder) om een gesprek te voeren over hetgeen klager en verweerder verdeeld houdt niet in gaat en omdat klager een aantal declaraties niet betaalt. Verweerder heeft verder in zijn e-mail van 29 juli 2012 geschreven dat hij de rechtbank Zutphen zou laten weten dat hij klager niet meer bijstaat en dat hij de rechtbank zou verzoeken eventuele post rechtstreeks aan klager te richten. Verweerder heeft dit gedaan bij brief van 30 juli 2012 aan de rechtbank en bij brief van 14 augustus 2012 heeft verweerder de vertegenwoordiger/gemachtigde van de werkgever van klager bericht dat hij klager niet meer bijstaat.

1.16 Bij brief van 5 november 2012 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) teveel in rekening te brengen voor het opstellen van processtukken, terwijl klager de tekst grotendeels zelf had geschreven en door werkzaamheden in rekening te brengen voor het uitrekenen van wachtgeld en de kantonrechtersformule terwijl hij (verweerder) die berekeningen al in een eerder stadium had gemaakt;

b) eenzijdig de opdracht te beëindigen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder is het met de verwijten niet eens. Zijn verweer komt bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

ad klachtonderdeel a)

4.2 Het eerste klachtonderdeel ziet op de hoogte van de declaraties die verweerder aan klager heeft verzonden. De eerste declaratie was te hoog door een fout maar die fout werd in elk geval snel toegegeven. Dat gebeurde in de e-mail van 23 februari 2012 en werd nog een keer herhaald in de e-mail van 24 mei 2012. Het feit dat de creditering om, volgens verweerder, kantoororganisatorische redenen wat langer op zich liet wachten is niet zo ernstig dat de tuchtrechter hier zou moeten ingrijpen. In genoemde e-mails lag immers al voldoende vast dat klager de aanvankelijk te hoge declaratie niet volledig zou behoeven te betalen.

4.3 Voor het overige geldt dat declaratiegeschillen niet thuis horen bij de tuchtrechter. Dat is alleen anders indien volstrekt duidelijk is dat hetgeen in rekening werd gebracht niet past bij de wijze waarop een betamelijk handelend advocaat behoort te declareren. Dat komt niet uit de verf. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

4.4 Cruciaal in het vastlopen van het contact tussen partijen is de e-mail van verweerder aan klager van 27 april 2012. Dat bericht is een, wat de inhoud betreft ongelukkig, en vermoedelijk te snel verzonden e-mailbericht geweest. Het is goed voor te stellen dat klager van dat bericht is geschrokken en dat hij opheldering wenste. Uit de nadien door verweerder aan klager verzonden berichten moet het klager echter ook duidelijk zijn geweest dat verweerder bereid was om de kwestie (“het dispuut”) op te lossen.

4.5 Klager kon dat afleiden uit de berichten die verder volgden en uit het feit dat verweerder nadrukkelijk onderscheid maakte tussen de zaak zelf en het dispuut dat tussen hem en klager was ontstaan. Klager heeft op de –duidelijk kenbare en herhaalde- pogingen van verweerder om de relatie nog eens onder de loep te nemen en vlot te trekken een flinke poos niet gereageerd, terwijl klager verder moest of in elk geval wilde met de zaak. Klager bleef aanspraak maken op (éérst) een schriftelijke uitleg van de zijde van verweerder over het e-mail bericht van 27 april 2012. De voorzitter constateert dat de nadrukkelijke wens van klager dat verweerder hem eerst schriftelijk opheldering zou geven over hetgeen verweerder aan klager op 27 april 2012 schreef een minstens zo belangrijke factor in het vastlopen van de relatie tussen klager en verweerder is geweest.

4.6 Het is de voorzitter niet duidelijk waarom klager vond dat hij zo strak aan dat verlangen mocht vasthouden. Tegen de achtergrond van het feit dat partijen intussen al bijna anderhalf jaar met succes in de zaak hadden samengewerkt is het niet of nauwelijks te begrijpen dat klager blijkbaar niet heeft gezien of niet heeft willen zien welke ruimte verweerder hem bood en bleef bieden tussen 27 april 2012 en eind juli van dat jaar. Dat blijkt uit de e-mails van verweerder aan klager van 24 mei 2012 en 16 juli 2012. Tegen die achtergrond kan de voorzitter in het feit dat verweerder op 29 juli 2012 klager liet weten dat hij zijn opdracht neerlegde geen tuchtrechtelijk verwijt zien. Het valt niet in te zien waarom verweerder het “dispuut” schriftelijk met klager zou hebben moeten voortzetten. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond. 

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 4 oktober 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 oktober 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

• klager

en per gewone post aan:

• verweerder

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten