ECLI:NL:TADRARN:2013:105 Raad van Discipline Arnhem 13-27

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:105
Datum uitspraak: 28-10-2013
Datum publicatie: 18-11-2013
Zaaknummer(s): 13-27
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over de wijze waarop een advocaat de zaak voor haar cliënte heeft aangepakt. Van belang is dat de advocaat klaagster vooraf duidelijk schriftelijk heeft gewezen op de niet haalbare vorderingen en klaagster meent dat zij is gedwongen deze brieven voor akkoord te ondertekenen. Dit is de raad niet gebleken.

Beslissing van 28 oktober 2013

in de zaak 13-27

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 21 januari 2013, door de raad ontvangen op 24 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 september 2013 in aanwezigheid van klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. A. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De in 1.1 genoemde brief en de daarin genoemde stukken 1 t/m 15;

- De brief van 19 augustus 2013 van de raadsman van verweerder;

- De afmelding voor de mondelinge behandeling van klaagster.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een civiele procedure tegen een bouwbedrijf. Klaagster was van mening dat het bouwbedrijf in haar woning fouten heeft gemaakt die uiteindelijk hebben geleid tot de echtscheiding van klaagster. Klaagster wilde de kosten van de echtscheiding verhalen op het bouwbedrijf en heeft daartoe verweerder gevraagd een civiele procedure te starten. Verweerder heeft klaagster schriftelijk geadviseerd om de procedure niet te voeren wegens de zeer geringe kans op succes. Verweerder heeft in zijn brief van 25 mei 2009 de risico’s geschetst van het in strijd met dit advies van verweerder aangaan van de civiele procedure tegen het bouwbedrijf. Klaagster heeft de brief voor akkoord ondertekend. Bij brief van 14 september 2009 heeft verweerder klaagster de laatste conceptversie van de dagvaarding toegezonden en haar verzocht ook deze brief, en het concept, voor akkoord te ondertekenen, hetgeen is geschied. Op 23 september 2009 heeft verweerder de dagvaarding uitgebracht.

2.3 In januari 2010 is de wederpartij van klaagster, het bouwbedrijf, failliet verklaard. Verweerder heeft op 30 maart 2010 een brief van de curator in het faillissement van het bouwbedrijf ontvangen en heeft klaagster hierover en over het gegeven dat de zaak op de parkeerrol was geplaatst bericht bij e-mail van 28 april 2010. In oktober 2010 heeft verweerder de zaak van klaagster neergelegd wegens gebrek aan vertrouwen. Hij heeft dit aan klaagster bericht per mail van 18 oktober 2010. Bij brief van 21 oktober 2010 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.4 Bij vonnis van 2 februari 2011 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder de procedure eerst na zeven maanden aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank;

b) Verweerder klaagster heeft gedwongen de brieven aan haar voor akkoord te ondertekenen;

c) Verweerder klaagster te laat heeft bericht over het faillissement van wederpartij;

d) Verweerder zonder medeweten van klaagster met de wederpartij heeft overlegd over beëindiging van de procedure;

e) Verweerder de berichten van de rechtbank in de procedure niet aan klaagster heeft gecommuniceerd (gemaild).

4 BEOORDELING

4.1 Ad klachtonderdeel a)

         Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder de procedure eerst na zeven maanden aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat hij eind mei 2009 van klaagster de opdracht heeft gekregen om de zaak aanhangig te maken. In de vier maanden daarna zijn verschillende concept varianten van de dagvaarding door verweerder opgesteld en uitvoerig met klaagster besproken. De definitieve dagvaarding is op 23 september 2009 uitgebracht. Naar het oordeel van de raad is een verloop van vier maanden tussen het begin van de opdracht en het uitbrengen van de definitieve versie van de dagvaarding geen onredelijk lange termijn. Dit klemt temeer nu geen sprake was van hoge urgentie of spoed. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.2 Ad klachtonderdeel b)

 Klaagster stelt dat verweerder haar zou hebben gedwongen om brieven van verweerder voor akkoord te ondertekenen. Verweerder bestrijdt dat hij druk heeft uitgeoefend op klaagster of dat het ondertekenen onder dwang is gebeurd. Dat verweerder het nodig achtte dat de brieven aan klaagster waarin verweerder de risico’s  van de door klaagster gewenste procedure uiteen zette door klaagster voor akkoord werden ondertekend, acht de raad alleszins begrijpelijk. Het is immers de verantwoordelijkheid van de advocaat om zeker te stellen dat een cliënt zich goed bewust is van eventuele risico’s. Klaagster heeft verder niet onderbouwd op welke wijze verweerder haar zou hebben gedwongen brieven te ondertekenen, zodat moet worden geconcludeerd dat het verwijt dat klaagster verweerder hier maakt niet is komen vast te staan. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

4.3 Ad klachtonderdeel c)

         Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder klaagster te laat heeft bericht over het faillissement van de wederpartij. Uit de stukken blijkt dat verweerder een brief van de curator van 30 maart 2010 op 28 april 2010 onder de aandacht van klaagster heeft gebracht. In de tussenliggende periode heeft hij kort contact gehad met de curator die melding maakte van een eventuele doorstart van de wederpartij. Daarnaast hield verweerder nog rekening met intrekking van het faillissement en al met al heeft hij na vier weken zijn cliënte geïnformeerd. Klaagster is door dit tijdsverloop niet in haar belangen geschaad. Ook op dit punt kan het handelen van verweerder derhalve niet als klachtwaardig worden aangemerkt.

4.4 Ad klachtonderdeel d)

Verweerder betwist het klachtonderdeel dat hij met de wederpartij zou hebben overlegd over beëindiging van de procedure, zonder medeweten van klaagster. Dat er overleg zou zijn geweest met de wederpartij of dat er onderlinge afspraken zouden zijn gemaakt over beëindiging van de procedure blijkt niet uit het dossier en klaagster kan haar stellingen hieromtrent ook niet verder vormgeven. Het verwijt is derhalve niet komen vast te staan zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.5 Ad klachtonderdeel e)

Het vijfde klachtonderdeel betreft het standpunt van klaagster dat verweerder berichten van de rechtbank niet aan haar zou hebben gecommuniceerd en/of gemaild. Verweerder heeft de stelling van klaagster gemotiveerd betwist door zijn berichten aan klaagster over te leggen. Uit de ter beschikking gestelde stukken leidt de raad af dat verweerder klaagster voldoende op de hoogte heeft gehouden van de procedure bij de rechtbank. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klachtonderdelen a tot en met e ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, P.J.F.M. de Kerf, R.P.F. van der Mark en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten Gelderland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.