ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3975 Raad van Discipline Arnhem 12-68

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3975
Datum uitspraak: 17-12-2012
Datum publicatie: 14-03-2013
Zaaknummer(s): 12-68
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. De raad oordeelt dat verweerder, voormalig deken, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te weigeren zijn ter zitting van het Hof van Discipline gegeven verklaring (over een advies dat hij aan de voormalig advocaat van klager gegeven heeft) op verzoek van klager op papier te zetten.

Beslissing van 17 december 2012

in de zaak 12-68

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 10 mei 2012, verzonden op 18 mei 2012 op de klacht van:

[klager]

[adres]

klager

tegen:

mr. [verweerder]

advocaat te [plaats]

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 30 maart 2012, met kenmerk 2011-088-K, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond de klacht ter kennis van de raad van discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch gebracht. Omdat verweerder lid is van die raad heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de raad van discipline in het ressort Arnhem aangewezen voor de behandeling van onderhavige klacht. De klacht is binnengekomen bij de raad op 20 april 2012.

1.2 Bij beslissing van 10 mei 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze beslissing is op 18 mei 2012 verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 22 mei 2012 door de raad ontvangen op 25 mei 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 augustus 2012 in aanwezigheid van mr. M.J. Blaisse, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, J.R.O. Dantuma, R.P.F. van der Mark en A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden van de raad, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier. Zowel klager als verweerder zijn ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 Bij brief van 6 september 2012 heeft klager een wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de raad ingediend. De behandeling van de onderhavige procedure is aangehouden in afwachting van de beslissing op het wrakingsverzoek.

1.6 Het wrakingsverzoek is op 22 oktober 2012 behandeld door de wrakingskamer van de raad. Bij beslissing van 5 november 2012 is het verzoek tot wraking van mr. Blaisse ongegrond verklaard.

1.7 De raad heeft kennisgenomen van:

 - de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

  de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

 - het verzetschrift d.d. 22 mei 2012 met twee producties van klager.

 - de nagekomen brief met bijlage van klager d.d. 1 juli 2012 welke brief een

   aanvulling op het verzetschrift bevat.

2 FEITEN

2.1 Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de door de voorzitter in punt 3 van de beslissing vastgestelde feiten. Klager stelt dat verweerder pas ter zitting bij het Hof van Discipline heeft gemeld dat hij mr. [X] zou hebben geadviseerd om gebruik te maken van de toevoeging. Volgens klager heeft verweerder dit advies niet gegeven tijdens het voortraject van zijn dekenonderzoek en instructie van de klacht.

2.2 In punt 4 van de voorzittersbeslissing is vermeld dat verweerder de herhaalde verzoeken van klager om hem een schriftelijke bevestiging te geven van zijn advies aan mr. [X] op enig moment heeft genegeerd. Klager stelt dat verweerder op deze verzoeken in het geheel niet heeft gereageerd. Het enige antwoord dat hij van verweerder heeft ontvangen op zijn herhaalde verzoek was dat hij moest ophouden met het sturen van e-mails. Enige tijd later zou verweerder hebben gemeld dat hij geen enkele e-mail van klager meer zou beantwoorden.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij heeft geweigerd een verklaring af te geven waaruit blijkt dat verweerder als deken mr. [X] heeft geadviseerd van een toevoeging gebruik te maken;

b) hij ten onrechte post en e-mail niet of zeer laat beantwoordt;

c) hij tegenstrijdig handelt omdat hij eerst in de onderhavige klachtprocedure te kennen heeft gegeven wat hij mr. [X] heeft geadviseerd.

3.2 In het verzet heeft klager, zoals hierboven in punt 2 is vermeld, bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de feiten in punt 3 en 4 van de voorzittersbeslissing. Daarnaast stelt klager zich in zijn verzetschrift op het standpunt dat de klacht in de voorzittersbeslissing niet juist is omschreven. Klager heeft in zijn verzetschrift de drie door de voorzitter geformuleerde klachtonderdelen geherformuleerd en daaraan een 4e klachtonderdeel toegevoegd. In het 4e klachtonderdeel, dat klager toegevoegd zou willen zien, verwijt klager verweerder, kort samengevat, dat hij zich grievend heeft geuit door te zeggen dat hij geen e-mail meer zou beantwoorden.

3.3 Klager heeft verder in verzet zijn bezwaar tegen de handelwijze van verweerder gehandhaafd en hij verzoekt de raad de klacht te herformuleren, aan te vullen met het 4e door hem geformuleerde klachtonderdeel en deze in alle onderdelen gegrond te verklaren.

4 BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1 Klager heeft in zijn verzetschrift aangegeven dat hij vindt dat de voorzitter de klacht niet juist heeft geformuleerd. De raad stelt vast dat de wijze waarop de voorzitter de klacht in punt 5 van de voorzittersbeslissing heeft omschreven weliswaar ruimer is dan de wijze waarop de deken de klacht heeft geformuleerd in zijn aanbiedingsbrief d.d. 30 maart 2012 maar dat de klachtomschrijving door de voorzitter overeenstemt met de wijze waarop klager zijn klacht zelf heeft omschreven in zijn e-mail d.d. 11 oktober 2011 aan de deken. Het bezwaar van klager tegen de klachtomschrijving is dan ook ongegrond.

4.2 Een uitbreiding van de klacht met een 4e klachtonderdeel zoals klager dat wenst is in dit stadium van de procedure niet meer mogelijk zodat de raad daaraan voorbij zal gaan.

4.3 Naar aanleiding van het bezwaar van klager tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter is de raad van oordeel dat in punt 3 van de voorzittersbeslissing de feiten “In die onderliggende klachtprocedure heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat mr. [X] de toevoeging had behoren te gebruiken. Verweerder heeft dit standpunt in zijn dekenadvies kenbaar gemaakt.” niet vast zijn komen te staan, zodat deze niet als vaststaande feiten dienen te gelden. Immers klager stelt zich op het standpunt dat verweerder in het beginstadium van de behandeling van de klacht tegen mr. [X] dit nu juist niet duidelijk heeft geadviseerd en verweerder heeft niet gesteld dat dit anders was.

4.4 Ook bij de beoordeling van de klacht in punt 8 van de voorzittersbeslissing heeft de voorzitter ten onrechte overwogen dat verweerder in het kader van de klachtprocedure een dekenadvies heeft opgesteld en daarin kenbaar heeft gemaakt dat hij van mening was dat mr. [X] gebruik had moeten maken van de toevoeging. In plaats van deze overweging dient daar te worden overwogen dat verweerder dit standpunt heeft geuit tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof van Discipline.

4.5 De zin die in punt 4 van de voorzittersbeslissing is opgenomen onder het kopje FEITEN “Verweerder heeft de herhaalde verzoeken van klager hem de schriftelijke bevestiging te geven op enig moment genegeerd” is inderdaad niet vast komen te staan zodat deze zin ten onrechte als vaststaand feit is aangemerkt door de voorzitter.

4.6 Met inachtneming van hetgeen in r.o. 4.3, 4.4 en 4.5 is overwogen is de raad van oordeel dat de voorzitter overigens de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden heeft. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle andere relevante omstandigheden van het geval. De correctie van de raad op de door de voorzitter vastgestelde feiten brengt niet met zich mee dat de voorzitter tot een ander oordeel had moeten komen.

4.7 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, J.R.O. Dantuma, R.P.F. van der Mark en A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden van de raad, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier, uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2012 per (aangetekende) brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.