ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3665 Raad van Discipline Arnhem 12-100

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3665
Datum uitspraak: 12-11-2012
Datum publicatie: 26-12-2012
Zaaknummer(s): 12-100
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. Termijn waarop klager bekend veronderstelt moet worden geacht met de mogelijke gevolgen van het optreden van verweerder, vangt aan bij het afwijzend vonnis in eerste aanleg en eindigt bij het indienen van de klacht. Klager niet ontvankelijk in zijn klacht.

Beslissing van 12 november 2012

in de zaak 12-100

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 20 juni 2012 op de klacht van:

  De heer [ ]

  klager

   tegen:

  mr. [ ]

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 30 mei 2012 met kenmerk K12/57, door de raad ontvangen op 1 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 20 juni 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 21 juni 2012 is verzonden aan klager.

1.3 Bij faxbericht van 28 juni 2012 heeft mr. J.  namens klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 september 2012. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 28 juni 2012 dat namens klager door mr. J.  is ingediend.

2 FEITEN

     Voor de beoordeling van het verzet wordt, gelet op de stukken en

hetgeen ter zitting is verklaard, van de door de voorzitter in zijn beslissing van 20 juni 2012 vastgestelde feiten uitgegaan, nu daartegen geen bezwaar is gemaakt.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

hij in de procedure bij de sector kanton niet de deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7꞉629a lid 1 BW over heeft gelegd. Overlegging van die verklaring kan alleen achterwege blijven als de werkgever de verhindering of de niet-nakoming niet betwist of het overleggen van de verklaring niet van de werknemer gevorderd kan worden. Er is geen second opinion van het UWV gevraagd en ook een andere verklaring ten bewijze van de stelling dat er sprake was van arbeidsongeschiktheid (ook na 5 maart 2007) is niet verkregen. Klager stelt door het optreden van verweerder aanzienlijke schade te hebben geleden.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager in zijn klacht ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat de termijn waarop klager zijn klacht heeft ingediend niet begint te lopen na het afwijzend vonnis van de kantonrechter van 25 juli 2008, doch na het wijzen van het arrest door het gerechtshof op 9 november 2010. Van klager kan niet verwacht worden dat hij begreep wat de reden was van de negatieve uitkomst van het vonnis van de kantonrechter. Voor de vraag of er sprake was van een beroepsfout, was de afloop van het hoger beroep bepalend, zodat klager eerst vanaf dat moment belang had bij het indienen van de klacht. Bovendien dient bij beoordeling van de termijn, waarbinnen klager zijn klacht heeft ingediend, niet te worden uitgegaan van de datum van 27 december 2011 (het indienen van de klacht), maar van de datum van 4 augustus 2011, zijnde het moment waarop klager verweerder aansprakelijk heeft gesteld. Tussen het arrest van het gerechtshof te Arnhem en de aansprakelijkstelling bevindt zich een termijn van circa 9 maanden, hetgeen niet onredelijk lang kan worden genoemd. Klager is derhalve wel ontvankelijk.

4. BEOORDELING

4.1  De raad is met de voorzitter van oordeel dat de termijn waarop klager zijn klacht naar voren kon brengen, is aangevangen op 25 juli 2008, zijnde het moment waarop klager is geconfronteerd met het vonnis van de kantonrechter, waarbij de terugbetalingsvordering van de werkgever werd toegewezen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat klager -zowel door de advocaat die aanvankelijk voor klager optrad, mr. Beckers, als door verweerder- is gewezen op het belang van een second opinion van het UWV, welk belang door het vonnis van de kantonrechter bevestigd werd. Indien klager van mening was dat er, ondanks bedoelde attendering door verweerder, sprake was van een beroepsfout van verweerder, had hij vanaf dat moment de gelegenheid zijn klacht te formuleren en in te dienen. De stelling dat klager niet juridisch geschoold is en de kennis en het inzicht mist om te kunnen begrijpen wat de reden was van de negatieve uitkomst van het vonnis van de kantonrechter, kan daaraan niet afdoen, te meer nu klager zich in de procedure in hoger beroep door een andere advocaat heeft doen bijstaan.

4.2 Voor de beoordeling van de vraag wanneer de termijn waarop de klacht is ingediend eindigt, is niet het moment waarop klager  verweerder aansprakelijk heeft gesteld, maar de datum waarop klager bij de deken een klacht tegen verweerder heeft ingediend, bepalend. In dit geval was dat op 27 december 2011.

4.3 In achtgenomen de door de voorzitter in zijn beslissing van 20 juni 2012 weergegeven belangenafweging, te weten enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, welk beginsel  onder meer inhoudt, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds, is de raad met de voorzitter tot het oordeel gekomen dat de termijn waarbinnen klager zijn klacht heeft ingediend onredelijk lang is te achten. Daarbij geldt dat klager na het arrest van het gerechtshof Arnhem van 9 november 2010 ook nog eens ruim 13 maanden heeft gewacht met indiening van zijn klacht tegen verweerder.

4.4 De behandeling van het verzet heeft aldus niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart het verzet van klager ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.M. Lorist, voorzitter, mrs. C.J Lunenberg-Demenint, R.P.F. van der Mark, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil en P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Arnhem

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.