ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3659 Raad van Discipline Arnhem 12-138

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3659
Datum uitspraak: 19-11-2012
Datum publicatie: 26-12-2012
Zaaknummer(s): 12-138
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht met betrekking tot het niet vastleggen van financiële afspraken gegrond verklaard, advocaat dient informatie te geven,  geen maatregel opgelegd

Beslissing van 19 november 2012

in de zaak 12-138

naar aanleiding van de klacht van:

de heer L.

klager

tegen:

mr K.

voorheen advocaat

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 6 juni 2012, met kenmerk 020/LV, door de raad ontvangen op 7 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 oktober 2012 zonder aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan vanaf het najaar van 2006.

2.3 Ten behoeve van de behandeling van de zaak is op 10 oktober 2006 een voorschotdeclaratie verstrekt aan klager voor een bedrag van € 1.000.

2.4 Op  20 november 2006 heeft klager een contante betaling ten bedrage van € 1.000 aan het kantoor van verweerder gedaan.

2.5 Op 14 november 2006 en 16 februari 2007 zijn facturen aan klager gestuurd. Op 5 april 2007 werd een honorarium betrekking hebbend op de periode 2 t/m 7 februari 2007 verrekend met het betaalde voorschot. Op 10 mei 2007 werd een creditfactuur naar klager gestuurd ter zake van de declaratie van februari 2007.

2.6 Op 10 december 2010 stuurde de gemachtigde van klager een brief naar het kantoor van verweerder met het verzoek uit te leggen waarom door verweerder voor de bijstand aan klager geen beroep was gedaan op door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Tevens werd daarin gevraagd om uitleg waarom het betaalde voorschot was verrekend met de declaratie van 16 februari 2007.

2.7 Bij brief van 17 januari 2011 verzocht het kantoor, waarbij verweerder had gewerkt maar inmiddels niet meer werkzaam was,  inkomensgegevens te verstrekken zodat kon worden bezien of klager inderdaad in aanmerking zou zijn gekomen voor gefinancierde rechtsbijstand.

2.8 Per mail d.d. 18 januari 2011 werd door de gemachtigde van klager geantwoord dat klager op dat moment, in 2011, in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand op basis van de laagste eigen bijdrage terwijl de financiële positie niet wezenlijk was gewijzigd. Informatie over het inkomen van klager in 2006/2007 is niet verstrekt.

2.9 Nadat de gemachtigde van klager op 19 januari 2011 vroeg om terugbetaling aan klager van het door hem aan het kantoor betaalde, antwoordde het kantoor van verweerder dit alleen te zullen doen wanneer daadwerkelijk zou worden aangetoond dat klager in 2006 in aanmerking zou zijn gekomen voor gefinancierde rechtsbijstand.

2.10 Bij brief  met bijlagen van 3 februari 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder ten onrechte heeft nagelaten om bij aanvang van de zaak en nadien te overleggen met klager of er termen aanwezig waren om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen

b) de financiële consequenties van de opdracht door verweerder niet bij het aanvaarden ervan met klager zijn besproken en niet schriftelijk zijn vastgelegd

c) verweerder ten onrechte het betaalde voorschot heeft verrekend met de declaratie van 16 februari 2007.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager niet ontvankelijk is met zijn klacht, nu niet binnen een redelijke termijn is geklaagd.

4.2 Daarnaast stelt verweerder zich de zaak met klager niet te kunnen herinneren maar dat bij het kantoor waarin hij verweerder bijstond, geregeld cliënten op basis van gefinancierde rechtsbijstand werden bijgestaan. Verweerder stelt daarbij de gewoonte te hebben gehad te bespreken of cliënten voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwamen en de financiële consequenties te bespreken en vast te leggen. Op de gang van zaken jegens klager kan door verweerder niet worden ingegaan omdat het dossier niet in zijn bezit is.

5. BEOORDELING

5.1. De raad oordeelt als volgt.

5.2. Als algemeen beginsel geldt dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Bij de beoordeling van een beroep op het verstreken zijn van een redelijke termijn dienen twee belangen te worden afgewogen, te weten enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd (HvD 1 juli 1996, no 2175, Advocatenblad 1997, blz. 564). De uitkomst van deze beoordeling zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald (HvD 22 januari 2007, 4635.). Factoren die een rol kunnen spelen zijn onder meer – en derhalve niet uitsluitend – de aard en het gewicht van de klacht, de afhankelijkheid van de klager van de advocaat tegen wie de klacht is gericht, en, bezien vanuit de positie van de advocaat, de vraag of de advocaat na verloop van tijd nog redelijkerwijs met een klacht over zijn optreden heeft moeten rekenen, alsmede de vraag of de inmiddels verstreken tijd de advocaat in een nadelige bewijspositie heeft gebracht. Daarbij dient tot uitgangspunt  te worden genomen dat de termijn voor klagen gaat lopen wanneer de betrokkene inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen van het verweten klachtwaardig handelen.

5.3. Duidelijk is dat de gedragingen waarover wordt geklaagd zich in 2006 hebben voorgedaan, echter niet duidelijk is vanaf welk moment klager zich ervan bewust is geworden dat hij in aanmerking had kunnen komen voor gefinancierde rechtsbijstand en daarmee inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen van het handelen van verweerder. Nu daarover niets door verweerder naar voren is gebracht, is de klacht ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel a en b)

5.4. Klachtonderdelen a en b lenen zich naar het oordeel van de raad voor gezamenlijke behandeling. Bij de beoordeling van de klacht is van belang hetgeen is bepaald in gedragsregel 24 lid 2 en 3 en in gedragsregel 8. In regel 8 is bepaald dat de advocaat belangrijke informatie, feiten en afspraken schriftelijk dient vast te leggen ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil. In regel 24 is bepaald dat het de advocaat niet is toegestaan een vergoeding voor zijn werkzaamheden te bedingen of in ontvangst te nemen voor de behandeling van een zaak waarvoor hij is toegevoegd, alsmede dat wanneer een cliënt mogelijk voor toevoeging in aanmerking komt en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dat schriftelijk dient vast te leggen.

5.5. In de onderhavige situatie heeft verweerder niet voldoende gesubstantieerd en daarmee aannemelijk gemaakt dat hij bij het verlenen van rechtsbijstand aan klager, aan de op hem rustende verantwoordelijkheid om te bezien of aanspraak kan worden gemaakt op gefinancierde rechtsbijstand en afspraken daaromtrent duidelijk heeft vastgelegd, heeft voldaan, terwijl het wel op de weg van verweerder ligt hier duidelijkheid over te geven. Dat verweerder thans niet meer beschikt over het dossier verontschuldigt hem niet: hij had dit bij zijn voormalig kantoor kunnen opvragen. Dit betekent dat klachtonderdelen a en b gegrond zijn.

Ad klachtonderdeel c)

5.6. Er is geen tuchtrechtelijke norm die zich ertegen verzet dat een voorschot wordt verrekend met een na volgende verzonden factuur. Klachtonderdeel (c) is mitsdien ongegrond. 

6. MAATREGEL

De raad is van oordeel dat in deze zaak geen maatregel dient te worden opgelegd, gelet op het aanmerkelijke tijdsverloop tussen het laakbaar handelen en het indienen van de klacht en daar bovendien niet is aangetoond dat klager als gevolg van de handelwijze van verweerder feitelijk nadeel heeft geleden. In de onderhavige situatie is immers niet duidelijk dat klager daadwerkelijk in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand terwijl klager -met name nu daarom door het kantoor van verweerder specifiek is gevraagd- daar wel helderheid over had dienen te geven. 

BESLISSING

De raad van discipline:

- Verklaart klachtonderdeel (a) en (b) gegrond

- Verklaart klachtonderdeel (c) ongegrond

- Legt geen maatregel op.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.Gerritsen-Bosselaar, I.P.A. van Heijst, E.A.T.M. Steverink, C.J.M. de Vlieger, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 november 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Zutphen

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.