ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3530 Raad van Discipline Arnhem 12-130

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3530
Datum uitspraak: 19-11-2012
Datum publicatie: 05-12-2012
Zaaknummer(s): 12-130
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Rechtbank verkeerd voorlichten en misleiden door gebruik te maken van een vals stuk, niet met open vizier procederen, valselijk tegenover klager de suggestie wekken dat hij zijn handelwijze tevoren met de deken had besproken en afgestemd. Schorsing van twee maanden, mede gezien tuchtrechtelijk verleden alsmede door verweerder in de klachtprocedure aan klagers adres gemaakte ongepaste en suggestieve verwijten, die kant noch wal raken en moeten worden gekwalificeerd als onder de gordel en de grenzen van het betamelijke ver te buiten gaand.

Beslissing van 19 november 2012

in de zaak 12-130

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 juni 2012 met kenmerk RvT 1112-9197/LB/SD, door de raad ontvangen op 29 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 oktober 2012 in aanwezigheid van klager. Verweerder was daarbij niet aanwezig. Verweerder heeft bij fax van diezelfde dag omstreeks 14.57 uur – dat was na afloop van de behandeling die om 10.45 uur was geappointeerd - aan de raad bericht dat hij in verband met een hoger beroep zitting bij het Hof in Arnhem verhinderd was om te verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

- de in 1.2 genoemde faxbrief van verweerder aan de raad.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager trad in een echtscheidingsprocedure op voor de man, verweerder voor de vrouw. De cliënten hebben twee kinderen, een jongen en een meisje. Bij verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen heeft zowel de man als de vrouw aan de rechtbank verzocht de kinderen aan hem respectievelijk haar toe te vertrouwen. Die verzoeken zijn behandeld ter zitting van 6 en 14 oktober 2011.

2.3 Uit de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 2 november 2011 blijkt dat de kinderen tot 6 oktober 2011 de ene week bij de man, de andere week bij de vrouw verbleven. Nadien heeft de vrouw de kinderen niet meer naar de man laten gaan in verband met haar vermoeden van seksueel misbruik van de dochter door de man. De vrouw heeft daarvan op 10 oktober 2011 aangifte gedaan. De rechtbank is nog diezelfde dag door verweerder omtrent de aangifte geïnformeerd per fax met een viertal bijlagen.

2.4 De rechtbank heeft telefonisch navraag gedaan bij klager of hij die fax met bijlagen van verweerder had ontvangen. Omdat zulks niet het geval was heeft de rechtbank bedoelde fax met bijlagen aan klager toegezonden.

2.5 De eerste bijlage bij de fax van verweerder aan de rechtbank van 10 oktober 2011 betreft een brief van diezelfde datum aan klager waarin verweerder schrijft dat hij ‘middels deze fax’ hem en de rechtbank op de hoogte brengt van het feit dat zijn cliënte aangifte heeft gedaan van seksueel geweld tegen de dochter. Verweerder schrijft verder: “Gezien de ernst van de zaak heb ik gemeend ook de rechtbank te moeten inlichten en wellicht kan de uitspraak voorlopige voorzieningen uitgesteld worden naar aanleiding van de uitslag omtrent het bovenstaande. Vertrouwend dat u hiermee kan instemmen gezien de aard van de klacht zend ik kopie dezes aan de rechtbank.”

2.6 Klager heeft verweerder bij mail van 12 oktober 2011 geconfronteerd met het feit dat deze hem geen kopie had gezonden van zijn fax van 10 oktober 2011 aan de rechtbank. Verweerder heeft daarop per mail van 13 oktober 2011 als volgt geantwoord: “Over deze handelwijze heb ik contact gezocht met de deken. Op verzoek van politie en jeugdzorg mocht vader niet ingelicht worden over de aard van de aanklacht. Dat de rechtbank blind alles doorstuurt, staat buiten mijn bereik. [etcetera]”

2.7 Klager heeft daarop navraag gedaan bij de toenmalige deken, mr. [Y], die klager heeft gezegd nimmer persoonlijk contact met verweerder te hebben gehad. Blijkens de aanbiedingsbrief van de instruerend deken is het kennelijk zo dat verweerder wel contact heeft gezocht met de deken, maar is het niet tot inhoudelijk overleg tussen hem en de deken gekomen.

2.8 Klagers cliënt heeft op 27 oktober 2011 een fax van de zedenpolitie ontvangen waarin hem is bericht dat de officier van justitie na bestudering van de zaak heeft besloten niet tot vervolging over te gaan.

2.9 Bij brief met bijlagen van 28 december 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) de rechtbank verkeerd heeft voorgelicht door ter zitting van 6 oktober 2011 te ontkennen dat hij een fax van klager heeft ontvangen, terwijl klager beschikt over een ontvangstbericht waaruit blijkt dat verweerder de fax wel heeft ontvangen;

b) de rechtbank verkeerd heeft voorgelicht doordat hij bij zijn bericht aan de rechtbank van 10 oktober 2011, waarin hij de rechtbank op de hoogte stelt van de aangifte van zijn cliënte, een kopie van een faxbericht aan verweerder heeft gevoegd waaruit zou moeten blijken dat hij verweerder gelijktijdig met de rechtbank op de hoogte brengt van de aangifte terwijl hij die fax niet aan verweerder heeft verzonden;

c) aan klager heeft geschreven dat hij voorafgaand overleg met de deken had gehad omtrent zijn voornemen de brief niet aan klager toe te zenden, terwijl dat niet het geval blijkt te zijn;

d) de opvolgende advocaat van verweerders cliënt verkeerd heeft voorgelicht door hem te berichten dat hij niets weet van een fax van klagers cliënt aan de rechtbank van 28 oktober 2011 met het sepotbesluit welke fax door de rechtbank aan verweerder is doorgezonden met verzoek om een reactie.

Toelichting: een medewerker van de rechtbank heeft er nog achteraan gebeld met de vraag of verweerder nog wilde reageren. Verweerder heeft daarop volgens informatie van de rechtbank aan klager gezegd dat hij geen behoefte had aan een reactie. Dat is zo ook vermeld in de beschikking van de rechtbank.

4 VERWEER

4.1 In zijn verweer tegen de klacht geeft verweerder aan niet te weten waar klager het over heeft. Hij zegt de toenmalige deken op de hoogte te hebben gesteld van het feit dat hij de rechtbank ging inlichten, maar van mr. [Y] geen reactie te hebben ontvangen. Hij wijst erop dat klager vergeet dat het om kindermisbruik ging, iets wat hij ‘hoger achtte dan verweerders muizenissen en slakken op laag water’.

In zijn brief van 20 juni 2011 heeft verweerder er op gewezen dat hij op verzoek van de politie de tegenpartij niet heeft geïnformeerd. Hij vindt dat in geval van kindermishandeling een goed te rechtvaardigen zaak. Verweerder heeft tenslotte gesteld dat hij zich nimmer op een gesprek met de deken heeft beroepen. Hij heeft de deken over zijn handelwijze geïnformeerd, niet meer en niet minder aldus verweerder.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Verweerder heeft gezien het stellige verwijt van klager onvoldoende weersproken dat hij de rechtbank verkeerd heeft voorgelicht waar hij beweerde dat hij door klager toegezonden stukken niet had ontvangen. De raad is dan ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verweerder zich aan de hier verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b en c)

5.2 Verweerder heeft blijkens de stukken (onder andere in zijn e-mailbericht aan klager van 13 oktober 2011 in antwoord op klagers e-mailbericht aan verweerder van 12 oktober 2011, alsmede in zijn brief aan de deken van 20 juni 2012) meermaals zonder voorbehoud erkend dat hij de brief van 10 oktober 2011 aan klager, welke hij meezond aan de rechtbank bij zijn fax van diezelfde datum, niet aan klager verzonden heeft. Aldus heeft verweerder, door gebruik te maken van een vals stuk, de rechtbank op het verkeerde been gezet door de schijn te wekken dat hij klager gelijktijdig had geïnformeerd over de aangifte jegens zijn cliënt. De wijze waarop verweerder zich tegen het verwijt op dit punt heeft verweerd – in zijn brief aan de deken van 16 mei 2012 doet verweerder de bezwaren van klager tegen zijn handelwijze af als ‘muizenissen en slakken op laag water’ - geeft bepaald geen pas. Verweerder heeft er door zijn handelwijze blijk van gegeven niet met open vizier te procederen en de rechtbank te misleiden. Zulks is bepaaldelijk in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

Daar komt nog bij dat verweerder valselijk tegenover klager de suggestie heeft gewekt dat hij zijn handelwijze tevoren met de deken had besproken en afgestemd. Desgevraagd heeft de toenmalige deken zulks tegenover klager ontkend, naar klager heeft gesteld en verweerder niet heeft weerlegd. De raad neemt dan ook aan dat verweerder de deken niet in zijn keuze heeft gekend. Ook deze leugenachtige handelwijze acht de raad in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Overigens zou een keuze om klager niet te informeren nooit hebben mogen leiden tot de beslissing om de rechtbank valselijk mee te delen dat klager wel was geïnformeerd. Die keuze valt op geen enkele wijze te rechtvaardigen. Verweerder getuigt hier van een denkwijze die een advocaat onwaardig is. Beide klachtonderdelen zijn dan ook naar het oordeel van de raad gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.3 Ook de hier verweten gedraging acht de raad als onvoldoende door verweerder weersproken vast komen te staan althans voldoende aannemelijk om verweerder ter zake een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De raad baseert zich daarbij in het bijzonder op de overweging in de beschikking van de rechtbank onder punt 1.7 waar met zoveel woorden is overwogen dat de advocaat van de vrouw (verweerder) telefonisch aan de rechtbank heeft laten weten dat geen behoefte bestaat ‘op de inhoud hiervan’ (op het faxbericht d.d. 27 oktober 2011 omtrent het sepot (rvd)) te reageren. De mail van verweerder van 18 november 2011 aan zijn cliënte dat de rechtbank naar zijn kantoor had gebeld, maar hem niet had aangetroffen en geen boodschap of zaak had achtergelaten is daarmee strijdig. De raad hecht aan deze ontkenning - waar de nieuwe advocaat van mevrouw zich op baseert bij zijn argumentatie dat de rechtbank geen hoor en wederhoor heeft toegepast - geen geloof, temeer daar het verweer van verweerder op dit onderdeel van de klacht in zijn brief aan de deken van 16 mei 2011 ‘Of de rechtbank met mijn kantoor in deze zaak heeft gebeld weet ik niet en welke conclusies ze hebben getrokken uit het gesprek met de externe telefoniste weet ik evenmin’ niet strookt met hetgeen hij in zijn mail van 18 november 2011 aan zijn voormalige cliënte heeft geschreven. Ook dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

 Verweerder heeft er met de verweten gedragingen en de wijze waarop hij op de klachten daaromtrent heeft gereageerd blijk van gegeven zich niet veel gelegen te laten liggen aan elementaire beginselen van fair play, en er zelfs niet voor terug te deinzen tegenstrijdigheden en onwaarheden te debiteren en de rechtbank opzettelijk te misleiden. De raad rekent dat verweerder zeer zwaar aan.

Voorts heeft verweerder in zijn reactie op de klacht en in zijn brief aan de raad waarin hij laat weten niet ter zitting te verschijnen op ongepaste en suggestieve wijze verwijten gemaakt aan klager, die kant noch wal raken en moeten worden gekwalificeerd als onder de gordel en de grenzen van het betamelijke ver te buiten gaand. De raad doelt hier op de volgende passage in de brief van 16 mei 2012: “De verhalen van mr. X komen m.i. voort uit het feit dat hij er wellicht genoegen in schept om vermoedelijke incest daders bij te staan ten koste van alles en iedereen; …. De verhalen over leugens werp ik ver van mij: blijkbaar is de frustratie over verlies bij de voorlopige voorzieningen zodanig dat hij zijn heil zoekt in dit soort verhalen.” En op de laatste alinea in verweerders brief van 8 oktober 2012 aan de raad: “Aangezien er geen enkel bewijs in deze zaak is, en het alleen afkomstig is van een advocaat die in een eerdere zaak ook al het klachtfenomeen aanriep om zijn van kindonvriendelijke activiteiten verdachte cliënt bij te staan, hetgeen niet is gelukt, vertrouw ik op uw oordeel.”

 Verweerder heeft er aldus blijk van gegeven dat hij volstrekt onvoldoende inzicht heeft in de rol die hij en zijn collega-advocaten hebben te vervullen bij de behartiging van de tegengestelde belangen van hun cliënten en de noodzaak om in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.

 Dit alles gevoegd bij de omstandigheid dat verweerder in het verleden sedert 1998 al veertien malen tuchtrechtelijk is veroordeeld waarbij hem in totaal vijf maal de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd, vijf maal de maatregel van berisping en éénmaal de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand, is de raad van oordeel dat aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk dient te worden opgelegd voor de hierna te noemen duur.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klager tegen verweerder is in alle onderdelen gegrond; verweerder wordt de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van twee maanden. De maatregel gaat in op de achtste dag na het onherroepelijk worden van deze uitspraak.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, A.T. Bolt, H. Dulack en H.J.P. Robers, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2012.

griffier voorzitter