ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2780 Raad van Discipline Arnhem 12-02

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2780
Datum uitspraak: 07-05-2012
Datum publicatie: 06-06-2012
Zaaknummer(s): 12-02
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Brief van advocaat van 13 mei 2011 waarin hij zijn cliënt meedeelt niet in hoger beroep te willen gaan is geen tijdige mededeling gezien het aflopen van hoger beroep termijn op 19 mei 2011.

Beslissing van 7 mei 2012

in de zaak 12-02

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 1 februari 2012 op de klacht van klager tegen verweerder.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 januari 2012  met kenmerk K12/23, door de raad ontvangen op 6 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 1 februari 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 1 februari 2012 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 3 februari 2012, door de raad ontvangen op 8 februari 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzetschrift aangevuld bij brieven van 6 en 14 februari 2012, door de raad ontvangen op 9 en 16 februari 2012.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

        de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klager d.d. 3 februari 2012, en de aanvullingen daarop van 6 en 14 februari 2012.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager is in november 2010 geconfronteerd met een besluit van de gemeente Duiven van 8 november 2010 op grond waarvan hij te veel ontvangen bijstandsuitkering aan de  gemeente moest terugbetalen. Hij heeft daarop de hulp van verweerder ingeroepen en deze heeft namens klager bezwaar ingesteld tegen het besluit. Het bezwaar van klager is bij beslissing van 5 april 2011 afgewezen. Bij brief van 14 april 2011 heeft klager aan verweerder gevraagd om tegen het besluit beroep in te stellen bij de rechtbank. Het dossier bevat voorts een brief van vrijdag 13 mei 2011 van verweerder aan klager, waarin verweerder klager meedeelt dat hij geen enkele kansrijke grond ziet om de beslissing van 5 april 2011 in beroep bij de rechtbank aan te tasten. Verweerder deelt klager in die brief mede af te zien van het instellen van beroep tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente Duiven d.d. 5 april 2011.

2.2 De termijn om beroep in te stellen liep af op 19 mei 2011. Klager heeft na ontvangst van de brief van verweerder van 13 mei 2011 zelf beroep ingesteld bij de rechtbank. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder klager ook al in een eerder stadium mondeling had medegedeeld dat hij geen heil zag in het instellen van beroep. Klager betwist dat een dergelijke mededeling telefonisch door verweerder is gedaan. Volgens verweerder was klager kind aan huis op zijn kantoor en heeft hij klager meerdere malen, ook telefonisch, verteld hoe hij tegen de zaak aankeek.

2.3 De rechtbank Arnhem heeft het beroep op 4 oktober 2011 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft het primaire besluit van 8 november 2010 herroepen en heeft daarbij bepaald dat klager een hoger bedrag moest terugbetalen aan de gemeente dan het aanvankelijk door de gemeente bepaalde terugvorderingsbedrag.

2.4 Bij brief met bijlagen van 13 oktober 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Hij klager heeft aangenomen als zijn cliënt tegen de gemeente Duiven;

b) Hij de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd in de procedure tegen de gemeente Duiven;

c) Hij ten onrechte geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de gemeente Duiven van 5 april 2011.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager van mening is dat de voorzitter van de raad van discipline tegenstrijdige overwegingen heeft gebruikt in zijn beslissing van 1 februari 2012 en dat hij het niet eens is met het oordeel van de voorzitter. Klager betwist dat verweerder hem op of na 8 april 2011 heeft gebeld.

4 BEOORDELING

4.1 De stelling van klager dat de voorzitter tegenstrijdige overwegingen gebruikt, kan de raad niet volgen. Als klager het niet eens was met de wijze waarop verweerder zijn zaak behandelde dan stond het hem vrij om dit al tijdens de behandeling van de zaak aan verweerder kenbaar te maken.

4.2 De voorzitter is van de veronderstelling uitgegaan dat verweerder klager ruim voor het aflopen van de beroepstermijn telefonisch heeft bericht dat hij geen beroep wilde instellen, omdat hij de zaak kansloos achtte. In zijn verzetschrift betwist klager dat hij op of rond 8 april 2012 door verweerder is gebeld. Bij gebreke van schriftelijke vastlegging door verweerder van het telefoongesprek dat volgens hem heeft plaatsgevonden met klager, moet de raad vaststellen dat onvoldoende is gebleken dat verweerder klager al telefonisch, ruim vóór zijn brief van 13 mei 2011, had bericht dat hij geen heil zag in het instellen van beroep bij de Rechtbank Arnhem. Hiermee acht de raad het verzet van verweerder op dit punt gegrond. Daarom zal de klacht van klager inhoudelijk worden behandeld.

4.3 Ter zake klachtonderdeel c) is de raad met de voorzitter van oordeel dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van de zaak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. In dit specifieke geval mocht verweerder klager mededelen dat hij geen heil zag in de zaak en dat hij geen beroep namens klager wilde instellen. In zijn algemeenheid staat het een advocaat vrij zich terug te trekken, maar dient hij het wel tijdig aan zijn cliënt mee te delen indien hij niet meer bereid is de zaak te verdedigen. Zoals hierboven in 4.2 overwogen is niet gebleken dat verweerder klager mondeling op de hoogte heeft gesteld van zijn besluit geen beroep in te stellen. De vraag die de raad dient te beantwoorden is derhalve of het versturen van een brief op vrijdag 13 mei 2011, terwijl de  termijn voor het beroep afliep op 19 mei 2011, als een tijdige mededeling moet worden aangemerkt.

4.4 De brief van 13 mei 2011 van verweerder is blijkens de tekst daarvan een reactie op de brief van 14 april 2011 van klager, waarin klager verweerder vroeg om beroep in te stellen. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder eerder dan bij die brief heeft gereageerd op de brief van klager van 14 april 2011. In zijn brief van 13 mei 2011 verwijst verweerder ook niet naar eerdere (telefonische) afspraken of mededelingen over zijn weigering om beroep in te stellen. De raad volgt klager derhalve in zijn stelling dat hij vóór ontvangst van de brief van 13 mei 2011 niet op de hoogte was van de zienswijze van verweerder. De raad is van oordeel dat het verzenden van een brief op 13 mei 2011 bij het aflopen van de beroepstermijn op 19 mei 2011 niet tijdig is, temeer omdat verweerder had moeten weten dat de brief klager pas na het weekend zou bereiken en klager daarmee twee tot maximaal drie dagen had om alsnog het beroep in te (laten) stellen. Daarmee is klachtonderdeel c) gegrond.

4.5 Klachtonderdeel a) is ongegrond, nu klager in de stukken en ter zitting heeft erkend dat hij zijn handtekening heeft gezet voor het ontvangen van  rechtsbijstand van verweerder.

4.6 Klachtonderdeel b) is een klacht over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Deze klacht mist feitelijke grondslag en wordt derhalve eveneens ongegrond verklaard.

5 MAATREGEL

5.1 Gelet op het hiervoor ten aanzien van klachtonderdeel c) geconstateerde verwijt aan verweerder is de raad van oordeel dat een maatregel dient te worden opgelegd. Het enkele feit dat klager kind aan huis was bij het kantoor van verweerder ontslaat verweerder niet van de verplichting om belangrijke zaken schriftelijk te bevestigen. De raad acht de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

  BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door: mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter,

mrs. B.E. van der Molen, P.P. Verdoorn, F.A.M. Knüppe, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2012

griffier voorzitter