ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2777 Raad van Discipline Arnhem 12-77

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2777
Datum uitspraak: 14-05-2012
Datum publicatie: 06-06-2012
Zaaknummer(s): 12-77
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht is kennelijk niet-ontvankelijk. Klager is als broer van verweerders cliënte niet in een tuchtrechtelijk relevant belang getroffen. Klacht mede wegens tijdsverloop kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van 14 mei 2012

in de zaak 12-77

naar aanleiding van de klacht van:

[  ]

wonende te [  ]

klager

tegen:

mr. X

(voormalig) advocaat te [  ]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen van 23 april 2012, door de raad ontvangen op 24 april 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

Verweerster heeft de zuster van klager bijgestaan in een procedure tot schadevergoeding wegens seksueel misbruik. De zuster stelde seksueel misbruikt te zijn door haar broer, tevens broer van klager. Verweerster heeft op 14 juni 2004 een brief geschreven aan de broer van klager waarin de beschuldiging van incest aan de orde wordt gesteld. Klager is sinds 15 juni 2004 bekend met deze brief. Klager heeft eerst op 8 december 2011 een klacht ingediend over verweerster. Klager heeft in dit verband aangevoerd dat hij pas in 2011 bekend is geraakt met de rol die verweerster in de kwestie had gespeeld. Volgens klager was hij ook niet eerder in staat om een klacht in te dienen omdat het verwerken van de beschuldigingen gericht aan het adres van zijn broer, veel tijd hebben gevergd.

KLACHT

Klager verwijt verweerster dat zij onvoldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen door geen gedegen onderzoek te doen alvorens een beschuldiging van incest te uiten jegens de broer van klager.

Het verwijt dat verweerster haar cliënte niet had aangezet tot het doen van aangifte bij de politie, heeft klager later ingetrokken.

VERWEER

Verweerster beroept zich erop dat het de taak van een advocaat is de belangen van zijn/haar cliënt in partijdigheid te behartigen. Van strijd met de gedragsregels zou pas sprake zijn geweest indien verweerster welbewust feiten zou hebben vermeld, waarvan zij zou hebben geweten dat deze niet waar zijn. Hier is volgens verweerster geen sprake van geweest.

BEOORDELING

De voorzitter is van mening dat met toepassing van art. 46 g Advocatenwet op de klacht kan worden beslist.

De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is en overweegt daartoe het volgende.

Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Met het woord rechtstreeks wordt onder meer tot uitdrukking gebracht dat belangen van morele aard of het bestaan van familierechtelijke betrekkingen onvoldoende is voor honorering van het klachtrecht. Klager is geen procespartij, wederpartij of cliënt van verweerster geweest en heeft derhalve geen eigen belang bij de klacht. Dat klager als familielid zich persoonlijk betrokken voelt bij de zaak, maakt dit niet anders. De klacht is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Daarenboven is de voorzitter van oordeel dat klager zijn klacht te laat heeft ingediend. De feiten waarover klager klaagt hebben zich voorgedaan in juni 2004 en zijn ook in diezelfde maand ter kennis van klager gekomen. De klachtbrief van klager dateert van 8 december 2011. Dat betekent dat het ruim zeven jaar heeft geduurd voordat klager een klacht heeft ingediend.

Een advocaat moet er op kunnen vertrouwen dat zijn optreden als advocaat in een bepaalde zaak na het verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. In het onderhavige geval zijn ruim zeven jaren verstreken alvorens de klacht is ingediend, waarmee de redelijke termijn is verstreken en klager in zijn klacht –mede hierom- kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daarbij is in ogenschouw genomen dat de door klager aangevoerde redenen geen, althans onvoldoende rechtvaardiging zijn voor het zo lang wachten met het indienen van een klacht.

BESLISSING

Verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 14 mei 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op       per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen.