ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2658 Raad van Discipline Arnhem 12-43

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2658
Datum uitspraak: 13-04-2012
Datum publicatie: 25-04-2012
Zaaknummer(s): 12-43
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over kwaliteit dienstverlening van de opvolgend advocaat van klaagster bij de afwikkeling van de boedelverdeling na een echtscheiding. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 13 april 2012

in de zaak 12-43

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

wonende te [plaats]

tegen:

verweerster

advocaat te [plaats]

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Zutphen van 15 maart 2012, door de raad ontvangen op 16 maart 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken 1 tot en met 13.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1. Klaagster is gehuwd geweest met de heer D. Sedert 18 mei 2006 is zij van hem gescheiden. Tijdens hun huwelijk kochten zij (in 1998) een woning te Apeldoorn. Die woning was gemeenschappelijk eigendom van klaagster en de heer D. De heer D. is in die woning blijven wonen nadat klaagster op 5 oktober 2009 de woning had verlaten. De woning was belast met een hypotheek, verstrekt door de ASR- bank (verder de bank), ten bedrage van € 180.000,00. Er ontstond een achterstand in de betaling van de hypotheeklasten in of na augustus 2009. De bank nam daar geen genoegen mee en schreef (ook) klaagster aan tot betaling. Klaagster en de heer D. waren tegenover de bank hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld. Zowel de heer D. als klaagster betaalden evenwel niet en de schuld aan de bank liep verder op.

2. Op 9 november 2009 kreeg verweerster, als opvolgend advocaat en voor klaagster optredend, bemoeienis met de zaak. Klaagster wilde de op dat moment de nog onverdeelde woning zo snel mogelijk verkopen maar de heer D. wenste daar niet aan mee te werken. Bij brief van 25 november 2009 heeft verweerster aan de wederpartij voorgesteld dat de heer D. elders zou gaan wonen, dat klaagster zou terugkeren in de woning zodat klaagster de verkoop van de woning ter hand zou kunnen nemen. Dat was in een brief van de eerdere advocaat van klaagster op 8 oktober 2009 ook al aan de orde gesteld.

3. Op 7 december 2009 gaf klaagster in een gesprek met verweerster aan dat zij in overleg was met de bank om de woning zelf te kopen. Zodra zij de financiering rond zou hebben zouden er verdere stappen worden ondernomen. Verweerster heeft daarover contact opgenomen met de bank. Van de zijde van de bank werd te kennen gegeven dat de executie van de woning op dat moment nog niet actueel was. Daaruit blijkt dat er op dat moment ruimte was voor een oplossing. Bij brief van 23 december 2009 liet de wederpartij weten dat ook de heer D. wel voor deze oplossing voelde.

4. Intussen werd door de heer D. noch door klaagster aan de hypothecaire verplichtingen voldaan en werd de druk van de bank om dat wel te doen groter. De zaak stagneerde en verweerster heeft begin februari 2010 de kantonrechter namens klaagster verzocht om vervangende toestemming (op grond van artikel 1: 88 BW) om de woning te verkopen. In die zaak vond op 15 februari 2010 comparitie van partijen plaats. Daarbij was ook de heer Y. aanwezig, een financieel adviseur waartoe klaagster zich inmiddels had gewend en die volmacht had om haar te vertegenwoordigen. Bij gelegenheid van deze comparitie van partijen werd de afspraak gemaakt dat klaagster de woning zou overnemen. De heer D. zou de woning uiterlijk 15 maart 2010 verlaten en klaagster zou de woning per die datum weer betrekken. Klaagster zou zorg zou dragen voor betaling van de hypotheekachterstand en dat zou dan verrekend zou worden met de heer D. Klaagster zou een hypotheekofferte aanvragen en de heer D. zou meewerken aan overdracht van de woning aan klaagster. Vervolgens werd de zaak aangehouden tot 31 maart 2010 om te zien of dat allemaal zo zou lukken.

5. Op 24 februari 2010 liet de heer Y. aan verweerster weten dat klaagster geen hypotheekofferte kon overleggen (volgens verweerster in verband met een registratie bij het BKR; maar klaagster ontkent dat en staaft die ontkenning). Intussen ging de heer Y. (ook anderszins) aan de gang. Hij sprak af met de notaris, die intussen door de bank in de arm was genomen voor de executoriale verkoop van de woning, dat klaagster de hypotheek achterstand en de (inmiddels ontstane) kosten zou betalen. Dat bedrag zou overgemaakt worden op 10 maart 2010 op de derdengeldrekening van verweerster. De advocaat van de heer D. “had inmiddels toegezegd om na ontvangst van het betaalbewijs, te bevorderen dat de man de woning zou verlaten". (Hier wordt het verweer geciteerd.)

6. Klaagster heeft het bedrag dat gemoeid was met de ontstane achterstand en de inmiddels ontstane kosten niet overgemaakt. Klaagster bleek ook niet bereid om dat te doen. De datum voor de executoriale verkoop van de woning was intussen bepaald op 16 maart 2010 en op die datum is de woning ook geveild. De woning bracht € 163.000,00 op en er bleef een schuld aan de bank over.

7. Op 23 maart 2009 heeft Mr. H. zich bij verweerster gemeld als opvolgend advocaat van klaagster. Mr. H wenste de procedure ter verkrijging van de vervangende toestemming van verweerster over te nemen. Verweersters reactie daarop is geweest dat de grondslag voor de betreffende procedure bij de kantonrechter was komen te vervallen omdat de  woning inmiddels was verkocht en dat zij de procedure om die reden zou intrekken. Dat schreef zij op 31 maart 2010 aan Mr. H. en op 22 maart 2010 schreef zij aan klaagster dat zij van plan was om de zaak zo af te wikkelen.

KLACHT

8. De klacht komt erop neer dat verweerster niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Zij zou:

a. de zaak van klaagster niet goed hebben behandeld;

b. klaagster niet serieus hebben genomen;

c. klaagster niet het vertrouwen hebben gegeven dat verweerster haar als haar raadsvrouwe bijstond;

d. niet dan wel niet juist hebben gereageerd op haar klachten in het kader van de behandeling van de zaak;

e. niet bereid zijn geweest om het dossier aan de opvolgend advocaat over te dragen.

Verweerster bestrijdt dat gemotiveerd onder overlegging van stukken en verwijzing daarnaar.

BEOORDELING

9. Op de klacht kan door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet worden beslist. De  onderdelen a tot en met d van de klacht behelzen in elk geval tezamen genomen kritiek op de wijze waarop en het tempo waarin verweerster de zaak heeft behandeld. De essentie daarvan is dat het anders zou hebben moeten lopen. De voorzitter zal deze klachtonderdelen (eerst) tezamen behandelen aan de hand van de uitwerking van deze klachtonderdelen zoals die te lezen is in de brieven van klaagster van 9 maart 2010 en 2 juli 2010 aan de deken.

10. Inderdaad was een belangrijke hinderpaal bij de oplossing van het probleem van klaagster dat de heer D., met wie zaken moest worden gedaan, niet mee wenste te werken en werkte aan een oplossing daarvan. Het is de voorzitter niet gebleken dat, zoals klaagster in feite stelt in haar brief van 2 juli 2010 aan de deken, verweerster dat heeft miskend. De crisis op de woningmarkt waarop verweerster - volgens klaagster ten onrechte -  wijst zal in zoverre een factor zijn geweest dat de mogelijkheden om de woning snel en voor voldoende geld om de hypotheekschuld te betalen aan een derde te verkopen niet meteen aanwezig waren.

11. Uitgangspunt voor de voorzitter is dat de onwil van de heer D. evenwel niet de directe oorzaak is van het feit dat het is gekomen tot een executoriale verkoop van de woning. En het is daarom (vooral) de vraag of verweerster had kunnen en moeten voorkomen dat de woning geveild werd.

12. De voorzitter stelt vast dat gekozen was voor de oplossing dat klaagster de woning zou overnemen. Die keuze leidde tot afspraken zoals die bij gelegenheid van de comparitie van partijen werden gemaakt. Van belang is voorts het e-mailbericht van de heer Y., de financieel adviseur van klaagster, aan verweerster van 24 februari 2010. Uit dat bericht blijkt dat de heer Y. bekend was met het feit dat de bank voorbereidingen had getroffen voor een veiling van de woning en dat de tijd drong. Dat blijkt (mede) uit de bijlagenbij deze email, een faxbericht van 23 februari 2010 aan de heer Y. van mevrouw Meeuwissen van het kantoor van de notaris die voor de executie was ingeschakeld en een bericht van de heer Overbeek van de bank. In dat laatste bericht staat te lezen dat de volledige achterstand en de kosten van de notaris betaald dienden te worden, dat de veiling dan zou kunnen worden geannuleerd en dat de bank dan vervolgens zou bezien wat zij voor klaagster zou kunnen betekenen.

13. Klaagster en de heer Y. moeten hebben begrepen dat de bank geen boodschap had aan de condities die klaagster aan de heer D. gesteld wilde zien. Klaagsters relatie met de bank liet (en Overbeek was daar duidelijk in) voor haar tegenover de bank die ruimte niet. En voor klaagster in haar relatie tot de heer D. golden bovendien op dat moment de afspraken zoals die waren gemaakt bij gelegenheid van de comparitie van 15 februari 2010. Voor zover klaagster heeft besloten om het bedrag van de achterstand en de kosten niet te deponeren op de derdengeldrekening van verweerster omdat de heer D. de woning niet wilde opgeven is dat een misrekening waarvoor verweerster niet verantwoordelijk gehouden kan worden. Het "zij wil wel graag" in het e-mailbericht d.d. 24 februari 2010 van de heer Y. met daarna een opsomming van de punten waar de heer D. wat klaagster betreft aan diende te voldoen, behoefde verweerster ook niet op te vatten als zo dringend dat zij moest vrezen dat klaagster, met alle risico’s van dien, de tijdige betaling van achterstand en kosten  afhankelijk zou stellen van de medewerking van de heer D. op die punten. Verweerster had op dat punt trouwens niet veel ruimte want er waren de afspraken zoals die bij gelegenheid van de comparitie van partijen waren gemaakt. Het is niet gesteld of gebleken dat de heer D. op dat moment al met de nakoming van de toen gemaakte afspraken in gebreke was of zou blijven.

14. De directe aanleiding van het feit dat de bank is gaan veilen moet (dus) worden gezien in het feit dat klaagster de betalingsachterstand en de kosten, in strijd met de afspraken, niet tijdig betaalde. Zij verspeelde zo – voorzienbaar - de adempauze die de bank en het notariskantoor haar hadden gegund. De vraag of een BKR- registratie een rol heeft gespeeld betreft de mogelijkheid voor klaagster om op dat moment al de woning zelf over te nemen maar niet de mogelijkheid om die adempauze te realiseren. Dat blijkt uit dat bericht. Dat verweerster heeft gemeend dat een registratie bij het BKR een probleem vormde bij de uiteindelijk te realiseren oplossing is overigens op grond van datzelfde bericht niet verwonderlijk.

15. Kennelijk ongegrond is het verwijt dat verweerster niet heeft gewerkt aan andere oplossingen dan de oplossing die voorzag in de overname van de woning door klaagster. Die koers werd in november 2009 al ingezet en zowel op grond van de bij de comparitie van 15 februari 2010 gemaakte afspraken als op grond van het vaker genoemde e-mailbericht van 24 februari 2010 moet worden aangenomen dat die oplossing de volledige instemming had van klaagster, ook al had zij zoals uit deze klachtzaak blijkt, het misschien liever anders gezien. Bovendien, als klaagster de betalingsachterstand en de kosten wel tijdig zou hebben gedeponeerd dan zou zij over de mogelijkheid hebben beschikt om eventuele andere oplossingen te realiseren. In de regeling met het notariskantoor en de bank lag niet besloten dat klaagster zelf de woning zou overnemen.

16. Cruciaal voor de door klaagster zelf te realiseren oplossing van het probleem was dat de bank op tijd tevreden zou worden gesteld. Dat betrof een kwestie van geld en daarvoor behoefde verweerster niet te zorgen en had klaagster zich trouwens tot de heer Y gewend. Verweerster treft op dit punt geen verwijt.

17. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet meteen al (na de intake op 9 november 2009) de nodige haast heeft gemaakt. Dat komt niet uit de verf. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen valt bovendien niet te zien welke schade klaagster tengevolge daarvan heeft geleden en waarom de zaak anders zou zijn afgelopen als verweerster eerder in actie zou zijn gekomen.

18. Een ander punt van kritiek is dat verweerster klaagster niet serieus zou hebben genomen door, tijdens de zitting van de kantonrechter in de procedure aangespannen om vervangende toestemming te verkrijgen, contact te hebben met de raadsman van de heer D. over de boedelscheiding. Op zichzelf is dat niet zo vreemd en de voorzitter ziet niet dat dat de belangen van klaagster heeft geschaad. Dat dit heeft geleid bij klaagster tot het gevoel dat zij niet serieus werd genomen is spijtig maar op zichzelf onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt.

19. De conclusie op grond van het bovenstaande is dat de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond zijn.

20. Klachtonderdeel e is dat ook. Verweerster heeft met haar brief van 31 maart 2010 aan Mr. H. een op zichzelf verdedigbaar standpunt ingenomen en het is niet gesteld of gebleken dat op die brief van de zijde van Mr. H nog eens is gereageerd. Een weigering om het dossier af te geven blijkt hier niet uit.

BESLISSING

De klacht wordt afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 13 april 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen