ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2654 Raad van Discipline Arnhem 11-161

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2654
Datum uitspraak: 26-03-2012
Datum publicatie: 25-04-2012
Zaaknummer(s): 11-161
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft publicatie op zijn website geplaatst met een link naar twee uitspraken van het Centraal Tuchtcollege tegen een plastisch chirurg waarin aan de chirurg een waarschuwing en een berisping is opgelegd. In de publicatie is de chirurg met naam en toenaam genoemd. De plastisch chirurg dient een klacht in.  De raad oordeelt dat de advocaat op grond van Gedragsregel 10 een belangenafweging had moeten maken en dat de gerechtvaardigde belangen van klager met zich meebrengen dat de advocaat zich van publicatie had moeten onthouden. Klacht gegrond, maatregel enkele waarschuwing.

11-161

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 7 december 2011 heeft mr. L.J. Böhmer, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

 klager

 gevestigd te [plaats]

 tegen:

 verweerder

 advocaat te [plaats]

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 16 januari 2012 waar zowel klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. H.W.P.B. Taminiau, als verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: Mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, en mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, C.J.M. de Vlieger, J.H. Brouwer en A.M.T. Weersink, leden van de raad, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier.

2. Klager heeft als plastisch chirurg een operatie uitgevoerd bij een patiënte. Drie dagen na de operatie is deze patiënte overleden aan een bacteriële infectie. Verweerder heeft als letselschadeadvocaat de nabestaanden van de patiënte bijgestaan. Verweerder heeft namens zijn cliënten een procedure tegen klager gevoerd bij het Regionaal Tuchtcollege en in hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege. In deze zaak heeft het Centraal Tuchtcollege klager een waarschuwing opgelegd. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft tegen klager een klachtzaak aangespannen bij het Centraal Tuchtcollege. Deze zaak heeft geleid tot een berisping voor klager.

3. Verweerder heeft op 18 september 2009 een publicatie geplaatst op zijn website [naam website] waarin wordt vermeld dat klager van het Centraal Tuchtcollege een waarschuwing en een berisping heeft gekregen in twee klachtzaken die door de weduwnaar van de patiënte en de Inspectie voor de Gezondheidszorg tegen klager waren aangespannen. De publicatie eindigt met een tweetal links naar de uitspraken in beide klachtzaken en met de opmerking: “Het is niet de eerste keer dat [naam klager] tuchtrechtelijk wordt veroordeeld. De vraag die bij de nabestaanden van [patiënte] is opgekomen, is of hij wel wil leren van zijn fouten, of gedoemd is ze te herhalen. De herhaalde tuchtrechtelijke veroordelingen lijken helaas op het laatste te wijzen.”

4. Klager beklaagt zich over de publicatie die op 18 september 2009 op de website van het kantoor van verweerder is geplaatst. Hij vraagt zich af of de handelwijze van verweerder en het feit dat verweerder in de publicatie zijn naam heeft genoemd terwijl uitspraken van het (regionale en centrale) Tuchtcollege altijd geanonimiseerd worden gepubliceerd, geoorloofd is.

5. Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende aangevoerd:

- Hij stelt dat het gaat om een zeer geruchtmakende zaak die de landelijke dagbladen heeft gehaald en waaraan op de landelijke televisie aandacht is besteed. Hij wijst erop dat hij geen onjuistheden heeft gepubliceerd.

- Verweerder acht van belang dat klager zelf in deze kwestie ook de publiciteit heeft gezocht door in deze zaak op te treden in het TV programma “De leugen regeert” op 2 juni 2006. Verweerder betoogt dat klager er op die manier zelf aan bijgedragen heeft dat iedereen wist dat het om hem ging. Door de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege is het standpunt dat klager tot dan toe heeft ingenomen in de media niet langer houdbaar. Verweerder vindt dat het publiek recht heeft op de vervolg- informatie die volgt uit de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege. Ook buiten deze kwestie heeft klager veelvuldig in de media opgetreden. Op zijn site staan ruim 50 vermeldingen van zijn optreden in kranten, tijdschriften en op TV.

- Verweerder beroept zich op het feit dat zijn cliënten geen belang hechtten aan het anonimiseren van de uitspraak. Bovendien acht hij het anonimiseren van tuchtuitspraken in strijd met het karakter van het tuchtrecht en ook niet in het belang van de artsen die niet met het tuchtrecht in aanraking komen.

- Verweerder stelt dat de klacht te laat is ingediend, ruim twee jaar na de publicatie.

- Verweerder beroept zich op zijn vrijheid van meningsuiting en zijn vrijheid om de belangen van zijn cliënten te behartigen aan eigen inzicht.

6. De raad beoordeelt de klacht als volgt.

In beginsel is een advocaat verplicht tot geheimhouding. De geheimhoudingsplicht is neergelegd in Regel 6 van de Gedragsregels. Wanneer de cliënt de advocaat ontslaat van zijn geheimhoudingsverplichting kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Echter ook wanneer de cliënt de advocaat ontslaat van zijn geheimhoudingsverplichting behoudt de advocaat een eigen verantwoordelijkheid bij het openbaar maken van gegevens.

Deze eigen verantwoordelijkheid wordt in dit geval ingekleurd door de bepalingen die zijn neergelegd in Regel 10 van de Gedragsregels.  Op grond van die regel diende verweerder bij zijn beslissing tot publicatie van de uitspraak op zijn website niet alleen de belangen van zijn cliënten in acht te nemen maar ook de gerechtvaardigde belangen van zijn wederpartij, klager.

Daarbij had verweerder zich rekenschap dienen te geven van de regeling die geldt voor openbaarmaking van tuchtrechtelijke uitspraken in de gezondheidszorg, neergelegd in de Wet Beroepen in de Gezondheidszorg (Wet BIG). Op grond van deze regeling kan het tuchtcollege om redenen aan het algemeen belang ontleend bepalen dat zijn eindbeslissing geheel of gedeeltelijk in de Staatscourant zal worden bekend gemaakt en aan door hem aangewezen tijdschriften of nieuwsbladen ter bekendmaking zal worden aangeboden. Deze openbaarmaking geschiedt echter met weglating van de namen, voornamen en woonplaatsen van de in de beslissing genoemde personen.

Met ingang van 1 januari 2012 is een nieuwe regeling van kracht. Door deze wetswijziging heeft de tuchtrechter de mogelijkheid gekregen te besluiten dat uitspraken van de tuchtrechter en ook uitspraken die op zich geen beroepsbeperkende gevolgen hebben, zoals de maatregel het opleggen van een berisping, toch openbaar worden gemaakt indien het algemeen belang dat vergt door inschrijving in het BIG register. In dat geval geschiedt openbaarmaking voor een door de tuchtrechter te bepalen periode van maximaal twee jaar, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Op grond van Gedragsregel 10 had verweerder een afweging moeten maken tussen de belangen van zijn cliënten en de belangen van klager. Dit heeft verweerder nagelaten. De raad is van oordeel dat de belangen van klager met zich meebrengen dat verweerder zich van de onderhavige publicatie had moeten onthouden.

Het verweer dat klager zelf ook veelvuldig de publiciteit heeft opgezocht kan niet tot gevolg hebben dat de belangenafweging tussen de belangen van zijn eigen cliënten en de belangen van verweerder, anders zou hebben kunnen uitvallen. Dit verweer gaat derhalve niet op.

Ook het beroep van verweerder op de vrijheid van meningsuiting faalt. De vrijheid van meningsuiting van een advocaat is niet absoluut maar kent begrenzingen. Deze begrenzingen zijn onder meer neergelegd in de Gedragsregels voor advocaten en zijn door verweerder in casu overschreden.

Het verweer dat de klacht tardief is wordt door de raad verworpen. Klager heeft daartegen aangevoerd dat hij de klacht heeft ingediend kort nadat hij van de publicatie kennis heeft genomen. Niet vast is komen te staan dat klager daarvan al sinds 18 september 2009 op de hoogte was.

Met betrekking tot de laatste alinea van de publicatie: “Het is niet de eerste keer dat [klager] tuchtrechtelijk wordt veroordeeld. De vraag die bij de nabestaanden van [patiënte] is opgekomen, is of hij wel wil leren van zijn fouten, of gedoemd is ze te herhalen. De herhaalde tuchtrechtelijke veroordelingen lijken helaas op het laatste te wijzen.” oordeelt de raad als volgt. Deze opmerking is naar objectieve maatstaven als onnodig grievend te kwalificeren nu deze negatief suggestief is en gericht is op de persoon van klager. Dat verweerder deze publicatie op verzoek van zijn cliënten heeft geplaatst, en aldus klager voor erger heeft behoed, doet aan het onnodig grievende karakter daarvan niet af. 

Gelet op het voorgaande is de klacht van klager tegen verweerder gegrond.

Kijkend naar de aard en ernst van de begane overtreding acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele

waarschuwing op.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2012

griffier     voorzitter