ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2292 Raad van Discipline Arnhem 11-135
ECLI: | ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2292 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-11-2011 |
Datum publicatie: | 22-12-2011 |
Zaaknummer(s): | 11-135 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | klacht over kwaliteit dienstverlening van eigen advocaat. Advocaat zou concept processtukken ten onrechte gewijzigd hebben, klager onvoldoende op de hoogte te hebben gehouden, teveel in rekening hebben gebracht en niet hebben gereageerd op klachten over declaraties. De verweten gedragingen zijn onvoldoende komen vast te staan. Klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. |
11-135
BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
inzake:
[klager]
hierna te noemen klager
tegen
[verweerder]
advocaat te [plaats]
hierna te noemen verweerder sub 1
en diens kantoor
[……… advocaten]
gevestigd te [plaats]
hierna te noemen verweerder sub 2
1. Klager heeft met een brief van 30 september 2010 de navolgende kwestie onder de aandacht van de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Utrecht gebracht. De klacht is door de deken onderzocht en bij brief van 25 oktober 2011 doorgeleid naar de raad. Deze brief met daarbij het dossier bestaande uit 16 stukken is bij de raad binnengekomen op 26 oktober 2011.
2. De klacht heeft de navolgende feitelijke achtergrond.
Klager is verwikkeld geraakt in een erfrechtelijk geschil. Dat betrof de verdeling van de nalatenschap van zijn ouders. In die zaak is klager gedagvaard door één van klagers mede- erfgenamen die op basis van een toevoeging procedeerde. Verweerder sub 1, aan klager aanbevolen door zijn rechtsbijstandsverzekeraar die de kwestie voor hem overigens niet dekte, is door klager in de arm genomen. Afgesproken werd dat klager zelf de conclusies zou maken en dat verweerder sub 1, in de woorden van klager, "deze als productie overlegt (lees: zou overleggen)". Verweerder sub 1 zou dan wel het recht hebben om passages waarmee verweerder sub 1 het absoluut niet eens was daaruit te verwijderen. Het was de bedoeling dat de kosten van de inschakeling van verweerder sub 1 zoveel mogelijk zouden worden beperkt. De opdrachtbevestiging van 4 februari 2010, door klager als productie gevoegd bij zijn brief van 30 september 2010, vermeldt daaromtrent het volgende:
"Wij hebben besproken dat u zich zelf in staat acht om het verweer op te stellen. Indien u daarin gelijk heeft dan zullen mijn werkzaamheden zich kunnen beperken tot het lezen en eventueel redigeren c.q. aanpassen van hetgeen u heeft geschreven.
Omdat de processtukken onder mijn verantwoordelijkheid zullen worden ingediend zal ik geen stukken of passages waarmee ik het beslist niet eens ben laten staan. In voorkomend geval zullen wij daarover overleg voeren en eventueel aanpassingen moeten maken."
Op 17 april 2010 ontving verweerder van klager conceptstukken voor de conclusie van antwoord die daags daarna moest worden ingediend bij de Rechtbank. Op 19 april 2010 bracht verweerder sub 1 klager op de hoogte van de wijzigingen die hij daarin wenste aan te brengen. In dit e-mailbericht heeft verweerder sub 1 onder de aandacht van klager gebracht dat de conclusie
"thans uit drie (onder) delen bestond:
1 conclusie voor alle weren dat u (de heer [naam]) alle erfgenamen in het geding wilt betrekken.
2 conclusie van antwoord tegen vordering van uw zus.
3 conclusie van eis in reconventie tegen uw zus."
Op 20 april 2010 reageerde klager daar weer op met – onweersproken – een aantal correcties, wijzigingen, een vernummering en met vragen die er in dit verband kennelijk niet toe doen omdat klager noch verweerder sub 1 aan die vragen in deze procedure verder aandacht heeft besteed. Op 21 april 2010 is de conclusie ingediend bij de Rechtbank.
Op 10 juni 2010 volgde een incidenteel vonnis: het werd klager vergund om de andere mede erfgenamen in het geding te betrekken. Verweerder sub 1 heeft klager daarvan op de hoogte gebracht en hem verzocht de adressen van deze mede- erfgenamen waarover verweerder sub 1 beschikte te controleren op juistheid. Op 21 juni 2010 heeft klager verweerder per e-mail laten weten dat de adressen klopten.
Verweerder sub 1 heeft klager in totaal € 6.166,88 gedeclareerd waarvan een bedrag van
€ 5.375,98 nog niet is betaald.
3. De klacht van klager bestaat uit acht onderdelen:
a. verweerder sub 1 heeft zich niet aan de afspraak gehouden dat klager zelf de conclusies zou opstellen en dat deze als productie bij de in te dienen processtukken zouden worden gevoegd. Verweerder sub 1 heeft de door klager geredigeerde conclusie van antwoord zonder instemming van klager ingrijpend gewijzigd o.a. door de persoonsvorm te veranderen en niet alleen tot afwijzing van de vordering te concluderen maar ook een incidentele vordering in te stellen om de overige erfgenamen in de procedure te betrekken;
b. verweerder sub 1 heeft klager onvoldoende geïnformeerd over de voortgang van de procedure;
c. verweerder sub 1 heeft klager geen afschriften verzonden van de definitief ingediende stukken;
d. verweerder sub 1 heeft in strijd met zijn toezeggingen geen contact opgenomen met klager;
e. de kosten die verweerder sub 1 aan klager in rekening heeft gebracht staan niet in verhouding tot de overeengekomen werkzaamheden;
f. verweerder sub 1 heeft niet gereageerd op de klacht van klager omtrent de toegezonden declaraties;
g. de door verweerder sub 1 aan klager verzonden opdrachtbevestiging stemt niet overeen met de gemaakte financiële afspraken;
h. verweerder sub 1 is zijn verplichtingen jegens klager niet nagekomen.
4. De klacht en de verschillende onderdelen daarvan kunnen met toepassing van artikel 46g door de voorzitter worden afgedaan.
5. De klacht is kennelijk ongegrond voor zover klager zich met zijn klachten richt tegen verweerder sub 2. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat het kantoor van verweerder sub 1 een van de hiervoor weergegeven verwijten treft. De bespreking van de verschillende klachtonderdelen wordt verder betrokken op verweerder sub 1. Hieronder wordt verweerder sub 1 verder als “verweerder” aangeduid.
Klachtonderdeel a
6. Tegen de achtergrond van de hiervoor besproken feiten kan klager niet volhouden dat verweerder de opdracht te buiten is gegaan. Voor zover het niet vanzelf spreekt dat verweerder de conclusie of onderdelen daarvan niet in de 1e persoonsvorm wenste in te dienen mag toch in elk geval gelden dat klager tijdig weet heeft gehad van die verandering. Die verandering past naar het oordeel van de voorzitter overigens binnen de verantwoordelijkheid die klager verweerder, omdat de laatste dat bedongen had en omdat dat past bij de eigen verantwoordelijkheid van verweerder, diende te laten. Gelet op de contacten die er tussen partijen zijn geweest over de te nemen conclusie van antwoord en vervolgens, na het incidentele vonnis van de rechtbank, over de adressen van de alsnog in rechte te betrekken mede- erfgenamen, kan klager evenmin volhouden dat verweerder zijn opdracht te buiten is gegaan door aan te sturen op toestemming om die overige erfgenamen als partij in het geding op te roepen. Klachtonderdeel a is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b
7. Klachtonderdeel b deelt hetzelfde lot. Dat verweerder tekort geschoten is met het tijdig informeren van klager over de voortgang van de zaak komt niet uit de verf. Uit de e-mailwisseling tussen partijen leidt de voorzitter af dat klager door verweerder naar behoren op de hoogte is gehouden.
Klachtonderdeel c
8. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij klager steeds per e-mail afschriften van de gewisselde processtukken heeft doen toekomen. Het feit dat verweerder klager pas op 31 mei 2010 heeft voorzien van een afschrift van de op 21 mei genomen conclusie van antwoord in het incident levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. De verklaring daarvoor is volgens verweerder dat hij zelf niet meteen over een afschrift van die conclusie beschikte en deze heeft moeten opvragen bij de advocaat van de mede-erfgenaam van klager. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d
9. Uit de stukken is gebleken dat klager, wiens adres aan verweerder niet bekend was, per e-mail regelmatig op de hoogte is gehouden. Dat verweerder op dit punt tekort is geschoten is de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e
10. Deze kwestie en debatten daarover, horen in beginsel niet thuis bij de tuchtrechter. Dat is alleen anders indien het zonneklaar is dat excessief is gedeclareerd. Dat is door klager onvoldoende uitgewerkt. De kwestie is in elk geval nu nog niet rijp voor de tuchtrechter en klager is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel f
11. Met betrekking tot dit klachtonderdeel geldt dat het, mede in het licht van hetgeen partijen verder nog verdeeld hield, geen tuchtrechtelijk vergrijp oplevert dat verweerder niet met klager in debat is gegaan over de hoogte van de door hem verzonden declaraties. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g
12. Klager komt daar te laat mee. De opdrachtbevestiging is van 4 februari 2010 en was helder. Mede gelet op het tijdsverloop en de accuratesse waarmee klager blijkens hetgeen het dossier verder laat zien ook zelf zijn belangen bewaakte, gaat de voorzitter ervan uit dat de opdrachtbevestiging overeenstemt met hetgeen partijen hebben afgesproken. Dit onderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h
13. Dit laatste klachtonderdeel heeft geen zelfstandige betekenis. Dit klachtonderdeel is (ook) kennelijk ongegrond.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:
voor zover de klacht is gericht tegen verweerder sub 2:
de klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
voor zover de klacht is gericht tegen verweerder sub 1:
klachtonderdeel e is kennelijk niet ontvankelijk;
de overige onderdelen zijn kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 28 november 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 28 november 2011.
Mr. B.P.J.A.M. van der Pol
voorzitter