ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2236 Raad van Discipline Arnhem 11-44
ECLI: | ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2236 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-11-2011 |
Datum publicatie: | 08-12-2011 |
Zaaknummer(s): | 11-44 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster had een verklaring afgelegd ten behoeve van een zakelijke relatie, cliënt van verweerder. Toen die relatie ten einde kwam heeft klaagster die verklaring in willen trekken. Verweerder heeft daar niet aan mee willen werken. Klaagster verwijt hem dat. Klacht kennelijk ongegrond omdat de verklaring was ingebracht door de cliënt van verweerder, verweerder af mocht gaan op de juistheid daarvan zolang hem niet van onjuistheid was gebleken, de door klaagster beweerde onjuistheid alleen gelegen was in de door haar in die verklaring aangenomen hoedanigheid, terwijl verweerder alvorens een besluit omtrent klaagsters verzoek te nemen advies heeft ingewonnen bij de deken. |
11-44
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:
klaagster,
tegen:
verweerder.
1. Bij brief d.d. 17 mei 2011 is klaagster tijdig in verzet gekomen tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 11 mei 2011, waarbij klaagsters klacht tegen verweerder als kennelijk ongegrond is afgewezen.
2. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 oktober 2011, waar zowel klaagster als verweerder is verschenen.
De raad heeft bij de behandeling van het verzet zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, en mrs. E.D. Breuning ten Cate, J.R.O. Dantuma, F.A.M. Knüppe en H.J.P. Robers, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.
3. Voor de inhoud van de klacht wordt verwezen naar alinea 3 van de bestreden beslissing, waarvan een kopie aan deze beslissing is gehecht.
4. Met de voorzitter en op de gronden die deze in de beslissing van 11 mei 2011 heeft vermeld is de raad van oordeel dat de klacht van klaagster tegen verweerder kennelijk ongegrond is. Hetgeen klaagster in haar verzetschrift en in haar toelichting ter zitting tegen de beslissing van de voorzitter heeft aangevoerd heeft de raad niet tot een ander oordeel gebracht. De door de voorzitter vermelde gronden kunnen zijn beslissing dragen, met dien verstande dat de slotalinea onder 5 de volgende aanvulling behoeft. Met betrekking tot het verwijt dat verweerder de aangiftes van klaagster aan [zijn andere cliënt – thans klaagsters tegenpartij] doorgespeeld heeft klaagster nog toegelicht dat de aangiftes destijds door haar echtgenoot aan een baliemedewerkster zijn afgegeven en dat ze weer zijn aangetroffen in het door verweerder doorgestuurde dossier. Tevens heeft zij nogmaals gewezen op het telefoongesprek waarin verweerder zou hebben gezegd dat hij die vunzigheid niet op kantoor wilde hebben. Verweerder is gebleven bij zijn betwisting dat hij die aangiftes in handen heeft gehad en daar iets mee heeft gedaan, alsmede dat hij zo’n telefoongesprek heeft gevoerd. Een en ander is dan ook niet komen vast te staan. Daarbij laat de raad in het midden of, indien verweerder de aangiftes wel had ontvangen en gebruikt, zulks tuchtrechtelijk verwijtbaar was geweest.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
Het verzet is ongegrond.
Aldus op 3 oktober 2011 in raadkamer beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling, en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2011.
griffier voorzitter
Gelet op het bepaalde in artikel 46 h lid 4 van de Advocatenwet staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open.