ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2214 Raad van Discipline Arnhem 11-69

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2214
Datum uitspraak: 07-11-2011
Datum publicatie: 01-12-2011
Zaaknummer(s): 11-69
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft namens een niet-bestaande rechtspersoon executoriaal beslag doen leggen, terwijl hij klager in één van de procedures verwijt diezelfde niet-bestaande partij te hebben gedagvaard. Klacht gegrond, waarschuwing opgelegd.

11-69

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 15 juni 2011 heeft mr. A.P.J.M. de Bruyn, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

mr. Y

Advocaat te Breda

hierna te noemen klager

tegen:

mr. X

advocaat te Wezep

hierna te noemen verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 12 september 2011. Partijen zijn verschenen.

De raad heeft bij behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. E.J. Verster, G.R.M. van den Assum, P.R.M. Noppen en A. Gerritsen-Bosselaar, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M. Stevens als griffier. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.

Klager verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt, omdat hij het vertrouwen van de advocatuur heeft geschonden, doordat verweerder namens een niet-bestaande rechtspersoon executoriaal beslag heeft gelegd terwijl verweerder klager in één van de procedures verwijt diezelfde, niet-bestaande, partij te hebben gedagvaard.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Een kantoorgenoot van klager, mr. P., heeft namens een cliënte, JH Koeltechniek B.V., de cliënte van verweerder, Kampri Kitchen B.V., gedagvaard. De rechter heeft mr. P. bij vonnis van 12 mei 2010 op grond van artikel 245 Rechtsvordering persoonlijk in de kosten veroordeeld, omdat in de dagvaarding sprake was van een onjuiste naamsvermelding. De proceskostenveroordeling bedroeg € 1.081,-.

Klager heeft de zaak van mr. P. overgenomen.

Tussen cliënten is, middels de wederzijdse advocaten, een schikking tot stand gekomen. Kampri Kitchen betaalde een bepaalde hoofdsom en een bedrag aan proceskosten aan JH Koeltechniek, tegen finale kwijting.

Verweerder heeft bij fax van 20 mei 2010 mr. P. gesommeerd de proceskosten-veroordeling van € 1.081,- te voldoen. Mr. P. heeft niet aan de sommatie voldaan. Verweerder heeft namens Kampri Kitchen executiemaatregelen jegens mr. P. getroffen, waaronder loonbeslag.

Mr. P. heeft Kampri Kitchen in kort geding gedagvaard tot, kort gezegd, staking van die executiemaatregelen en opheffing van het loonbeslag. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 21 december 2010 mr. P. in het gelijk gesteld. Kampri Kitchen is in die procedure in de proceskosten veroordeeld, een bedrag van € 1.158,93. Bij fax van 22 december 2010 heeft klager verweerder aangeschreven met het verzoek de proceskostenveroordeling ommegaand te voldoen.

Uit het handelsregister blijkt dat Kampri Kitchen vanaf 3 december 2009 middels een fusie is opgegaan in Ifö Kitchen.

Op 26 februari 2010 heeft verweerder aan klager een kopie van zijn bief aan de rechtbank toegestuurd, waarbij gevoegd was een akte. In de akte is vermeld dat Kampri Kitchen per 3 december 2009 door fusie is opgegaan in Ifö Kitchen.

Op 3 januari 2011 schreef verweerder aan klager, in reactie op het verzoek tot betaling van de proceskosten van € 1,158,93, onder andere: “ Kennelijk is u, evenals mij, ontgaan dat Kampri Kitchen B.V. niet meer bestaat. Dit zo zijnde zal er geen betaling volgen. Was het anders geweest, dan zou er hoger beroep zijn ingesteld.” De proceskostenveroordeling bleef vervolgens onbetaald.

Klager heeft vervolgens verweerder en de ter zitting van het kort geding verschenen bestuurder van Kampri gedagvaard tot betaling van € 1.158,93. Bij vonnis van 10 augustus 2011 heeft de kantonrechter die vordering van klager afgewezen. Klager heeft ter zitting aangekondigd in hoger beroep te gaan van dit vonnis.

4.

Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende aangevoerd:

Verweerder heeft in weerwil van een schikking betaling van proceskosten gevorderd. Verweerder heeft vervolgens namens een niet-bestaande rechtspersoon beslag gelegd en executiemaatregelen getroffen ter inning van een proceskostenveroordeling en werpt klager vervolgens tegen dat aan de proceskostenveroordeling die voortvloeide uit het kort geding dat daarop volgde niet zal worden voldaan omdat die rechtspersoon niet meer bestaat.

5.

Verweerder heeft ter toelichting op de klacht het volgende aangevoerd:

Verweerder heeft bij de rechtbank een akte genomen waardoor het klager bekend was dat Kampri Kitchen was opgegaan in Ifö Kitchen, namens welke vennootschap werd verder geprocedeerd. Hij heeft dat laatste gegeven dus niet voor klager weggehouden.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur is gediend met het bestaan van een onderlinge verhouding tussen advocaten van welwillendheid en vertrouwen. Advocaten dienen zich daarom te onthouden van al hetgeen hun onderlinge verhouding kan verstoren.

Verweerder heeft, wetende dat Kampri Kitchen door fusie was opgegaan in Ifö Kitchen gelet op de door verweerder genomen akte van 26 februari 2010, namens een niet meer bestaande rechtspersoon executiemaatregelen getroffen. Immers, de sommatie tot betaling van de proceskostenveroordeling van € 1.081,- dateerde van mei 2010 en de executiemaatregelen dateerden van daarna.

In de kern komt het erop neer dat verweerder een situatie heeft gecreëerd waarin klager zich bij zijn verzet tegen de executiemaatregelen die door Kampri Kitchen werden ondernomen –voorspelbaar- tegen die rechtspersoon en blijkens de uitkomst van dat kort geding op zich terecht, teweer zou stellen. Verweerder heeft dat laatste niet of in elk geval niet tijdig voorkomen door hetzij de deurwaarden bij het nemen van die maatregelen beter te instrueren, hetzij te voorkomen dat het vervolgens tot een kortgeding kwam tegen Kampri Kitchen. Integendeel, hij heeft volstaan met (nadien pas) aan klager te melden dat de proceskosten die voortvloeiden uit dat door kortgeding niet op Kampri Kitchen verhaald zouden kunnen worden omdat die rechtspersoon niet meer bestond. Dat klager dat laatste op grond van de akte van 26 februari 2010 ook wel zelf en tijdig had kunnen weten, in niet van belang, wordt althans overschaduwd door het feit dat de genoemde rechtsmaatregelen en de door verweerder in gang gezette rechtsmaatregelen en het namens die rechtspersoon in het kortgeding dat volgde gevoerde verweer (desalniettemin) minst genomen voorspelbaar misleidend zijn geweest. Het is niet gesteld of gebleken dat verweerder zich moeite heeft gegeven om te bereiken dat die proceskostenveroordeling door de rechtsopvolgster van Kampri Pitchen zou worden voldaan. Integendeel, het laconieke briefje van 3 januari 2011 laat anders zien. Deze gang van zaken verdraagt zich niet met voormeld uitgangspunt en de klacht is daarom gegrond.

Bij het opleggen van een maatregel neemt de raad het volgende in aanmerking. Het komt de raad voor dat partijen elkaar over en weer onnodig dwars hebben gezeten door telkens opnieuw en over en weer procedures te entameren zonder veel aandacht voor een juiste oplossing voor de ontstane situatie. Hetgeen valt af te dingen op de handelwijze van verweerder, dat valt in het niet bij wat daaraan voorafging en waarin klager nu ook niet bepaald de meest welwillende opstelling heeft gekozen.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Verklaart de klacht gegrond. Legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2011.

Griffier Voorzitter