ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2083 Raad van Discipline Arnhem 11-88

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2083
Datum uitspraak: 12-09-2011
Datum publicatie: 16-11-2011
Zaaknummer(s): 11-88
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beperkte tuchtrechtelijke toetsing  van het optreden van verweerder als deken in het kader van het onderzoek naar aanleiding van een klacht tegen een andere deken. De wijze waarop verweerder zijn onderzoek heeft verricht valt binnen de beleidsvrijheid die verweerder als deken heeft.

11-88

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Inzake

      [ ],

      wonende te[ ],           hierna te noemen klager

      tegen

      Mr. [  ]

      in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van       Advocaten te A,

      hierna te noemen verweerder

1. Bij brief van 30 november 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Aangezien het een klacht betreft tegen de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement A heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort B bij verwijzingsbeslissing d.d. 25 januari 2011 het onderzoek en de behandeling van de klacht verwezen naar mr. H.H. Tan, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. Na afronding van het onderzoek is de klacht bij brief van 15 augustus 2011 ter kennis gebracht van de Raad van Discipline. De stukken zijn binnengekomen bij de raad op 16 augustus 2011.

2. Klager beklaagt zich erover dat verweerder, in zijn hoedanigheid van deken, heeft geweigerd onderzoek te doen naar de klacht van klager jegens mr. K, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement B. Verweerder zou hetgeen klager naar voren heeft gebracht ten aanzien van het onderzoek, hebben genegeerd.

3. Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht verwezen naar het dossier in de klachtzaak tegen mr. K, welke klachtzaak inmiddels door de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem bij beslissing van 1 maart 2011 kennelijk ongegrond is verklaard. Klager heeft bij brief van 17 september 2010 aan verweerder naar voren gebracht wat mr. K in zijn hoedanigheid van deken van Orde van Advocaten te B zou hebben moeten onderzoeken naar aanleiding van een door klager ingediende klacht tegen mr. S., die als (plaatsvervangend) lid van het Hof van Discipline mede verantwoordelijk is geweest voor een beslissing naar aanleiding van een klacht van klager tegen mr. P., eveneens als lid van het Hof van Discipline.

4. Verweerder heeft naar voren gebracht van mening te zijn dat de handelingen van mr. K in zijn hoedanigheid als deken slechts een marginale tuchtrechtelijke toetsing toestaan. Verweerders voorlopig oordeel is dat er geen sprake is van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Klager klaagt daarover.

5. De voorzitter is van mening dat op de onderhavige klacht bij voorzittersbeslissing kan worden beslist.

6. De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Het in de artikelen 46 e.v. Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en laten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Derhalve ligt de vraag voor of verweerder als deken in het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht tegen mr. K zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Daarbij moet bedacht worden dat de deken bij de uitoefening van zijn wettelijke taken in het algemeen een ruime beleidsvrijheid heeft.

7. Klager heeft zijn klacht in eerste instantie slechts onderbouwd met een enkele verwijzing naar het dossier betreffende het onderzoek van mr. K in de klachtzaak tegen mr. S. Klager heeft bij brief d.d. 17 september 2010 aan verweerder meer specifiek naar voren heeft gebracht op welke punten het onderzoek van mr. K zich naar zijn mening had moeten richten en waarin hij derhalve tekort zou zijn geschoten.

Mr. K heeft in het kader van het onderzoek van de klacht van verweerder naar voren gebracht dat hij geen aanleiding zag om aan te dringen op een gerichte inhoudelijke reactie van mr. S., nu het hem waarschijnlijk leek dat de klacht niet op de inhoudelijke wijze die klager wenste, door de tuchtrechter zou worden beoordeeld. Het kwam mr. K daarom niet praktisch voor om enige sturende invloed in de door klager gewenste richting uit te gaan oefenen.

8. De voorzitter is van oordeel dat verweerders beslissing de onderzoeksvragen die klager aan mr. K voorgelegd had willen zien, niet voor te leggen, valt binnen de grenzen van de beleidsvrijheid die verweerder als deken heeft. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verweerder het dekenonderzoek op tuchtrechtelijk laakbare wijze heeft uitgevoerd. Verweerder heeft de klacht van klager voldoende onderzocht en heeft klager voldoende in de gelegenheid gesteld zijn standpunten naar voren te brengen.

9. Voor zover klager over meer of anders heeft willen klagen, heeft hij zijn klacht onvoldoende onderbouwd. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat klager zijn klacht op zakelijke wijze dient te formuleren met weglating van scheldkanonnades.

 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

 De klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 12. september 2011 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 13. september 2011.

       Voorzitter