ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1949 Raad van Discipline Arnhem 10-190

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1949
Datum uitspraak: 20-06-2011
Datum publicatie: 06-09-2011
Zaaknummer(s): 10-190
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Rechtsmaatregelen binnen de sommatietermijn
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht betreft rauwelijks dagvaarden van klaagster door verweerder en het ten onrechte een schikkingsvoorstel van klaagster afwijzen en enkel voor eigen gewin een procedure aanhangig maken. Klaagster vraagt in feite een oordeel van de raad over de deugdelijkheid van een door verweerder aan klaagster verzonden ingebrekestelling. Het is aan de civiele rechter om daarover een oordeel uit te spreken en de kantonrechter heeft de ingebrekestelling in zijn vonnis van 13 maart 2009 als voldoende beoordeeld. De raad past hierover geen oordeel. Klaagster heeft in elk geval in het begin, bij aanvang van de zaak, traag geopereerd en heeft het op het laatste moment laten aankomen. Mede tegen de achtergrond dat de zaak al lang liep kan klaagster verweerder er geen verwijt van maken, dat hij de consequenties die zij zelf had laten ontstaan bij klaagster heeft gelaten. Het was verweerder derhalve toegestaan te handelen zoals hij heeft gedaan.

10-190

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 9 december 2010 heeft mr. A.P.J.M. de Bruyn, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

X  BV,

gevestigd te A,

klaagster,

hierna: klaagster

tegen:

mr. Y,

advocaat te B,

beklaagde,

hierna: verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 21 maart 2011, waar namens klaagster een bedrijfsjuriste, hierna de bedrijfsjuriste, in dienst van klager, en verweerder zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht in de volgende samenstelling zitting gehouden: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en de mrs. H.C. Brandsma, P.R.M. Noppen, E.J. Verster, P.M. Wilmink, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

2.

De klacht luidt als volgt.

a.

Verweerder heeft klaagster rauwelijks gedagvaard. Verweerder heeft geen ingebrekestelling gezonden en heeft klaagster geen redelijke termijn voor nakoming gegund. Verweerder heeft de verkeerde partij gedagvaard.

b.

Verweerder was niet dan wel slecht bereikbaar in de korte periode voor de datum waartegen de dagvaarding zou worden aangebracht.

c.

Verweerder heeft op onjuiste gronden (met name op grond van eigen belang) een schikkingsvoorstel afgewezen. Klaagster was bereid de vordering van de cliënt van verweerder volledig te voldoen.

d.

Verweerder heeft enkel voor eigen gewin geprocedeerd daarbij miskennende, dat een regeling in der minne de voorkeur verdient en eveneens miskennende, dat het zijn taak en plicht was om onnodige kosten te vermijden.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

Verweerder behartigde de belangen van de heer S. Klaagster omschrijft zichzelf als een financiële dienstverlener, waarbij de nadruk wordt gelegd op “consumer finance”. Deze financieringsvorm is kennelijk bedoeld om klanten die een product in een winkel aanschaffen ter plekke bij de totstandkoming van de koop tevens in de mogelijkheid te stellen om daarvoor een kredietovereenkomst af te sluiten. De cliënt van verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In het kader van (de afwikkeling van) deze overeenkomst heeft klaagster aan de cliënt van verweerder een aantal bedragen in rekening gebracht. Reeds op 8 juli 2008 heeft verweerder een eerste brief over de kwestie aan klaagster gezonden. Verweerder heeft namens zijn cliënt bij brief van 13 maart 2009 klaagster aangeschreven tot terugbetaling van naar zijn mening ten onrechte in rekening gebrachte kosten en vorderingen. Zoals blijkt uit het vonnis van de kantonrechter van 15 november 2009 is in rechte vastgesteld, dat deze brief een rechtsgeldige ingebrekestelling met termijn bevat. Klaagster heeft op die brief niet gereageerd, waarna verweerder op 14 april 2009 is overgegaan tot dagvaarding van klaagster. Vlak voor het aanbrengen van de zaak (de dagvaarding en de akte met producties waren reeds geruime tijd voordien aan de kantonrechter toegezonden) is er contact geweest tussen klaagster en verweerder om te bezien of een minnelijke regeling mogelijk was. Bij fax bericht van 20 april 2009 heeft klaagster verweerder verzocht contact op te nemen over een schikkingsvoorstel. Dit bericht is op 21 april 2009 op het kantoor van verweerder ontvangen. Verweerder was die dag niet op kantoor. Een dag voor de rolzitting (22 april 2009) heeft verweerder kennisgenomen van het schikkingsvoorstel van klaagster.

Klaagster was – na eerder stilzwijgen - bereid aan de cliënt van verweerder de hoofdsom te voldoen en aan verweerder ter zake kosten 1 procespunt voor kosten (€ 60). Bij fax van 22 april 2009 heeft de bedrijfsjuriste aan verweerder laten weten dat zij tevergeefs geprobeerd had om met verweerder in contact te komen en dat de fax van verweerder bezet was. Verweerder heeft bij fax van 22 april 2009 geantwoord dat zijn fax normaal in werking was en een tegenvoorstel gedaan inhoudende naast betaling van de hoofdsom betaling van twee punten à € 60 salaris gemachtigde en de eigen bijdrage van de toevoeging van de raad voor rechtsbijstand en 1/4de deel van het griffierecht. Een minnelijke oplossing is niet bereikt, waarna de zaak is aangebracht. Bij vonnis van de kantonrechter van 15 oktober 2009 is de cliënt van verweerder in het gelijk gesteld en klaagster veroordeeld tot betaling van de hoofdsom en de kosten.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

De brief van 13 maart 2009 bevat een fatale termijn. De kwestie van de rechtsgeldigheid van de ingebrekestelling dient door de civiele rechter te worden beoordeeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

Verweerder was in voldoende mate bereikbaar.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Verweerder heeft in de onderhandelingen twee procespunten à € 60 gevraagd. Op grond van de verrichte proceshandelingen (dagvaarding en akte) bestond daar aanspraak op.

Ten aanzien van klachtonderdeel d.

Verweerder ontkent uitsluitend voor eigen gewin te hebben geprocedeerd.

5.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Klaagster vraagt in feite een oordeel van de raad over de deugdelijkheid van een door verweerder aan klaagster verzonden ingebrekestelling. Het is aan de civiele rechter om daarover een oordeel uit te spreken en de kantonrechter heeft de ingebrekestelling in zijn vonnis van 13 maart 2009 als voldoende beoordeeld. De raad past hierover geen oordeel. Verweerder heeft een maand gewacht na verzending van de ingebrekestelling alvorens de dagvaarding uit te laten brengen. Van rauwelijks dagvaarden is derhalve geen sprake. Door klaagster is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verkeerde partij is gedagvaard. De dagvaarding is uitgebracht aan de besloten vennootschap P  BV en in het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 november 2009 is overwogen, dat klaagster, voorheen onder meer onder deze naam heeft gehandeld. De bedrijfsjuriste is ter zitting namens klaagster verschenen en klaagster zou, bij gelijk op dit punt, in haar klachten niet-ontvankelijk zijn. De raad beoordeelt klachtonderdeel a derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.c en d.

Deze klachtonderdelen hangen met elkaar samen en zullen derhalve gelijktijdig behandeld worden.

Klaagster heeft in elk geval in het begin, bij aanvang van de zaak, traag geopereerd en heeft het op het laatste moment laten aankomen. Immers de zaak zou dienen op 23 april 2009 en pas op 20 of 21 april 2009 heeft klaagster zich met een schikkingsvoorstel tot verweerder gewend. Eerder had klaagster niet op de ingebrekestelling gereageerd. Verweerder heeft de procedure door laten gaan, omdat het bedrag dat hij wilde ontvangen (waarvan niet in het oog springt dat dat een onredelijke afspraak betrof) niet op tijd door klaagster kon worden overgemaakt, hetgeen volledig aan klaagster moet worden toegerekend. Mede tegen de achtergrond dat de zaak al lang liep kan klaagster verweerder er geen verwijt van maken, dat hij de consequenties die zij zelf had laten ontstaan bij klaagster heeft gelaten. Het was verweerder derhalve toegestaan te handelen zoals hij heeft gedaan.

De klachtonderdelen b, c en d zijn derhalve ongegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht van klaagster tegen verweerder is in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2011.

Griffier      Voorzitter