ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1948 Raad van Discipline Arnhem 10-193

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1948
Datum uitspraak: 20-06-2011
Datum publicatie: 06-09-2011
Zaaknummer(s): 10-193
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager is ontvankelijk in zijn klacht omtrent de wijze van declareren ook als de Begrotingscommissie van de Raad van Toezicht de betreffende declaraties reeds heeft beoordeeld. Advocaat heeft bij declareren een te ruim minimum forfait gehanteerd. Op grond van het enkele feit dat van bepaalde in rekening gebrachte werkzaamheden niet uit het dossier blijkt kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van fraudeleus declareren.

10-193

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 14 december 2010 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

X,

wonende te A,

klager,

hierna: klager

tegen:

mr. Y

advocaat te B,

beklaagde,

hierna: verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 21 maart 2011, waar klager en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht in de volgende samenstelling zitting gehouden: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. H.C. Brandsma, G.E.J. Kornet, P.R.M. Noppen, P.M. Wilmink, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

Klager heeft hangende de instructie door de deken te kennen gegeven meer stukken ter onderbouwing van zijn grieven aan de tuchtrechter over te willen leggen. Na indiening van de klacht heeft de griffier bij brief van 24 januari 2011 klager eenmalig in de gelegenheid gesteld om al datgene wat klager ter beoordeling van de klacht nodig achtte binnen 14 dagen ter kennis van de raad te brengen met een afschrift aan verweerder. Bij brief van 2 februari 2011 heeft klager aan dit verzoek voldaan. Voorafgaande aan de zitting is namens klager nog een brief van 9 maart 2011 met bijlagen aan de raad verzonden.

2.

De klacht luidt als volgt.

Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt. Er is sprake van onbetamelijk gedrag en bovendien werden op frauduleuze wijze facturen opgesteld.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

3.1

De klacht betreft het optreden van verweerder als opvolgend advocaat van klager in een tweetal zaken tegen respectievelijk Makelaardij BV en de heer L. De laatste zaak spitste zich toe op de omvang van de door L geleden schade door de verkoop aan hem van een voorheen aan klager toebehorende woning te C. De procedure tegen het makelaarskantoor en de bij de verkoop betrokken makelaar betrof onjuiste mededelingen van de betrokken makelaar, die gedaan zouden zijn omtrent de woning ten gevolge van waarvan de schade zou zijn ontstaan.

3.2

Voor de door verweerder verrichte werkzaamheden zijn declaraties verzonden, waartegen klager bezwaar heeft gemaakt. Namens verweerder is bij brief van 14 juli 2009 aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem het verzoek gedaan om de navolgende declaraties te begroten:

– nota van 4 mei 2009 openstaand saldo € 1677,66

– nota van 8 juni 2009 openstaand saldo € 479,34

Door de Begrotingscommisie van de Raad van Toezicht is nagegaan of het door verweerder in rekening gebrachte salaris redelijk is een verhouding tot de verrichte werkzaamheden. Bij beslissing van 27 augustus 2010 is eerstgenoemde nota begroot op € 1.190,48 en laatstgenoemde nota op € 311,57. Voorts is in deze begrotingsbeslissing geconstateerd, dat er van een aantal in rekening gebrachte tijdseenheden geen bewijsstukken in het dossier zijn aangetroffen. Het in rekening gebrachte uurtarief is redelijk geoordeeld.

3.3

Klager stelt, dat verweerder toen hij tijdens een telefoongesprek van 18 mei 2009 op een declaratie werd aangesproken heeft geantwoord “Als het u niet aanstaat dan zoek maar een andere advocaat, ik heb geen zin in gezeur over declaraties, dan betaalt u maar wat u juist vindt”. Voorts heeft verweerder in dit telefoongesprek gezegd dat klager besmet is en verweerder heeft laten doorschemeren dat hem dit uit zijn contact met de voorganger van verweerder was gebleken, dit alles aldus klager. Later heeft verweerder – aldus klager – in een email van gelijke datum geschreven, dat het het goed recht van verweerder was om te vragen naar de hoogte van de declaratie, maar dat hij geen zin had om daarover te gaan delibereren. Bij email van 21 mei 2009 heeft verweerder ondermeer aan klager geschreven, dat verweerder wel moest beseffen dat “een besmette ……… (klager) ” 3 klassen meer integriteit bij zich draagt dan de gemiddelde advocaat”, waarna klager zijn relatie met verweerder heeft beëindigd.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Verweerder ontkent zich onbetamelijk te hebben gedragen bij de overdracht van de zaak en bij de behandeling daarvan. Ook past verweerder geen verwijt met betrekking tot het declareren van bemoeienissen. De declaraties zijn beoordeeld door de Begrotingscommissie van de Raad van Toezicht en bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 27 september 2010 is klager veroordeeld tot betaling aan verweerder van de bedragen waarop de nota’s zijn begroot. Ter zitting heeft verweerder zich beroepen op de niet ontvankelijkheid van klager in zijn klacht in zoverre die de declaraties betreft, omdat die kwestie al door de Begrotingscommissie is beoordeeld.

5.

De raad beoordeelt de klacht als volgt.

Ontvankelijkheid

De raad oordeelt klager ontvankelijk in zijn klacht. Het enkele feit dat klager zijn bezwaren tegen de nota’s van verweerder bij de Begrotingscommissie van de Raad van Toezicht naar voren heeft kunnen brengen ontneemt klager niet het recht om de handelwijze van verweerder tuchtrechtelijk te laten beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

In zoverre de klacht het onbetamelijke gedrag van verweerder betreft oordeelt de raad dat dit niet is komen vast te staan. Zeker nu verweerder er in zijn eigen brieven blijk van geeft krachtig taalgebruik niet te schuwen en een advocaat zich in een telefoongesprek over een declaratie overvallen kan voelen is de uitlating van verweerder, zoals door klager is verwoord en zoals volgens de eigen stelling van klager op diezelfde dag nog in een email is verzacht – indien al gedaan – niet zodanig ernstig, dat verweerder daarvan in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. In zoverre als hierboven is omschreven is de klacht dus ongegrond.

De raad is – wat het tweede gedeelte van de klacht betreft - van oordeel, dat verweerder bij het declareren een te ruim minimum forfait heeft gehanteerd en dat de urenverantwoording die ten grondslag ligt aan de declaraties lacunes bevat. In zoverre is de klacht gegrond. Anders dan klager verbindt de raad daaraan niet de kwalificatie “frauduleus” in de zin van: welbewust in strijd met de waarheid handelen. Het is te rechtvaardigen en niet ongebruikelijk, dat bij het declareren een (zij het beperkt) minimum aan tijd voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden wordt gehanteerd. Dat uit het dossier niet van een aantal werkzaamheden blijkt betekent niet zonder meer, dat die werkzaamheden dus niet daadwerkelijk zijn verricht. Het enkele feit, dat van bepaalde werkzaamheden in het dossier geen bewijsstuk is aangetroffen, is onvoldoende om dit aannemelijk te oordelen. De raad volstaan dan ook met aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op te leggen.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht is gegrond nu verweerder op onjuiste wijze heeft gedeclareerd. Voor het overige is de klacht ongegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2011.

Griffier Voorzitter