ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1916 Raad van Discipline Arnhem 11-52

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1916
Datum uitspraak: 06-06-2011
Datum publicatie: 22-08-2011
Zaaknummer(s): 11-52
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerster werkzaamheden heeft opgeschort in afwachting van beslissing op toevoegingsaanvraag is feitelijk onjuist. Bezwaar dat verweerster onvoldoende zorgvuldig is geweest bij opstellen memorie van grieven is niet gespecificeerd laat staan onderbouwd.  Concept destijds op voorhand aan klaagster toegezonden.

11-52

BESLISSING VAN DE PLAATSVERVANGEND VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

klaagster

wonend te [woonplaats

tegen:

verweerster

advocaat te [plaats],

1. Klaagster heeft zich bij brief d.d. 8 juli 2009 beklaagd over verweerster. Na de klacht te hebben onderzocht heeft de deken deze samen met het onderzoeksdossier bij brief d.d. 18 mei 2011 ter kennis van de raad gebracht. De stukken zijn op 19 mei 2011 door de raad ontvangen.

2. Klaagster heeft zich na een zeer langslepende echtscheidingsprocedure op [….] 2005 tot verweerster gewend met verzoek om bijstand bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. In de procedure daarover had de rechtbank Zutphen op [….] 2005 een eindvonnis gewezen. Klaagster wenste daartegen in hoger beroep te gaan. De termijn daarvoor verstreek op [….] 2005.

3. De klachten luiden dat verweerster

a. haar werkzaamheden heeft opgeschort tot het moment dat de raad voor rechtsbijstand had beslist op de aanvraag van een toevoeging;

b. onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij opstellen van de memorie van grieven als gevolg waarvan klaagster door het gerechtshof in het ongelijk is gesteld; verweersters aanpak is teveel gericht geweest op de menselijke kant van de zaak waardoor de juridische aspecten onvoldoende aan de orde zijn gesteld.

4. De voorzitter is van oordeel dat op de voet van artikel 46 g Advocatenwet bij voorzittersbeslissing op de klacht dient te worden beslist.

5. Het is feitelijk onjuist dat verweerster haar werkzaamheden heeft opgeschort totdat was beslist op de toevoegingsaanvraag voor het hoger beroep. Verweerster heeft de appeldagvaarding tijdig laten uitbrengen nadat zij van klaagster contante betaling had verkregen voor de te maken deurwaarderskosten voor het uitbrengen van de dagvaarding.

Niet is gebleken dat verweerster tekort zou zijn geschoten bij het opstellen van de memorie van grieven. Klaagster heeft haar bezwaren niet gespecificeerd laat staan onderbouwd. Zij baseert haar verwijten kennelijk op de overwegingen in het arrest dat stellingen onvoldoende waren onderbouwd. Die overwegingen duiden op zichzelf niet op enig tekortschieten van verweerster. Verweerster heeft het concept destijds op voorhand aan klaagster toegezonden en het na het aanbrengen van enkele correcties met instemming van klaagster bij het gerechtshof ingediend.

De voorzitter is dan ook van oordeel dat de klachten als kennelijk ongegrond dienen te worden afgewezen.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

de klachten van klaagster tegen verweerster zijn kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 6 juni 2011 door mr M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 6 juni 2011.