ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1913 Raad van Discipline Arnhem 10-168
ECLI: | ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1913 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-06-2011 |
Datum publicatie: | 22-08-2010 |
Zaaknummer(s): | 10-168 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Afrekening overgenomen toevoeging problematisch. Klacht: geen gevolg geven aan aansporingen deken om medewerking te verlenen aan behoorlijk afrekening. Tegenover klager en deken laatdunkend uitgelaten over klager en daarbij klagers integriteit en wijze van beroepsuitoefening openlijk in twijfel getrokken. Gezien de context en het ontbreken van voldoende onderbouwing was dat onnodig kwetsend en legden die een te grote last op de onderlinge collegiale verhouding. Verweerder had zich dienen te realiseren dat het zijn plicht is om voortvarend tot een afrekening te komen, zonder daar andere zaken bij te betrekken. Gegrond, enkele waarschuwing. |
10-168
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief dd. 18 november 2011 heeft mr P.A.M. Manning, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle, ter kennis van de raad gebracht de klacht van
klager
advocaat te [plaats]
tegen:
verweerder
advocaat te [plaats]
1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 16 mei 2011, waar zowel klager, bijgestaan door mr. [X], advocaat te [plaats], als verweerder is verschenen.
De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr M.J. Blaisse, voorzitter, en mrs. E.D. Breuning ten Cate, F. Klemann, G.E.J. Kornet en C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, en is bijgestaan door mr M.Y.A. Verhoeven als griffier.
2. De klacht heeft de volgende voorgeschiedenis.
Klager heeft in [….] 2007 een zaak in behandeling genomen op basis van een toevoeging. De cliënt heeft zich later - in [….] 2007 - tot het kantoor van verweerder gewend; dat kantoor heeft de behandeling van de zaak van klager overgenomen en mutatie van de toevoeging gevraagd en verkregen.
De toevoegingsvergoeding is op [….] 2009 vastgesteld. Verweerder heeft nadien nog afrondende werkzaamheden verricht Hij heeft volgens zijn specificatie 30,2 uur aan de zaak besteed, tegenover klager 7,7.
Bij brief d.d. [….] 2009 heeft verweerder een voorstel tot verdeling respectievelijk verrekening aan klager verzonden dat resulteerde in een door klager aan verweerder te vergoeden bedrag van € 51,62.
Klager kon daar blijkens zijn brief van [….] 2009 niet mee instemmen omdat verweerder
a. er geen rekening mee had gehouden dat een gedeelte van de eigen bijdrage van € 217,75 nog niet door de cliënt aan hem was voldaan, zoals hij al bij brief d.d. [….] 2008 onder de aandacht van verweerder had gebracht;
b. buitensporig veel tijd aan het dossier heeft besteed en ten onrechte tijd voor studie heeft opgevoerd; en
c. ten onrechte heeft nagelaten bij de raad voor rechtsbijstand een aanvraag in te dienen voor extra vergoeding wegens uiterst bewerkelijke zaak (meer dan 36 uur).
Verweerder heeft daarop na rappel bij mail van [….] 2009 aan klager toegelicht waarom hij na vaststelling van de - forfaitaire - vergoeding nog werkzaamheden diende te verrichten welke hij bij de verrekening van de vergoeding in aanmerking wilde brengen, aldus verklarend waarom het enkele maanden heeft geduurd voordat hij met een voorstel kwam. Voorts heeft verweerder toegegeven dat hij over het hoofd had gezien dat een gedeelte van € 217,75 van de eigen bijdrage nog openstond, en zich bereid verklaard die post voor zijn rekening te nemen. Hij heeft tevens uitgelegd dat hij geen aanvraag voor een uiterst bewerkelijke zaak heeft ingediend omdat de overschrijding van de 36 uur marginaal was en het toch al een opvolgingsvergoeding betrof.
Verweerder heeft klagers kritiek op zijn tijdsbesteding gepareerd met kritiek op klagers tijdsbesteding alsmede op diens vakinhoudelijke inbreng, en heeft met zoveel woorden gezegd dat hij klagers vakinhoudelijke inbreng in de zaak (ver) beneden de maat vond.
Klager is vervolgens blijven aandringen op verrekening terwijl verweerder aanstuurde op een gesprek met de deken waarin zowel de kwestie van de verrekening als de onderlinge werkrelatie en de kwaliteit van klagers werk aan de orde zou moeten komen.
Omdat een nader voorstel tot verrekening uitbleef, heeft klager zich bij brief d.d. [….] 2009, onder overlegging van de vanaf [….] 2008 met verweerder gevoerde correspondentie, met een verzoek om bemiddeling tot de deken gewend.
Verweerder heeft daarop bij brief d.d. [….] 2010 aan de deken het volgende geschreven:
"Het is bij de raad van toezicht genoegzaam bekend dat het tussen mr. (klager) en ondergetekende niet altijd botert. Het is echter niet alleen het gevoelen dat bij mij leeft dat de dienstverlening, het juridisch niveau van het werk en de collegialiteit en mogelijk zelfs de integriteit van mr. (klager) niet het niveau hebben dat daarvan verwacht mag worden. Legt men zijn oor te luisteren dan wordt dit breed zo ervaren in (de regio waarin partijen zijn gevestigd).
Het is uiteraard beslist niet zo dat ik niet naar behoren wil afrekenen met mr. (klager). Ieder moet krijgen wat hem toekomt. Maar ik wil dit "geval" wel gebruiken om eens een indringend gesprek, samen met de deken of een daartoe aangewezen lid van de raad van toezicht, met elkaar te hebben."
Bij brief d.d. [….] 2010 heeft de deken daarop aan verweerder geantwoord dat het hem voorkomt dat hij eerst met een nieuw verrekeningsvoorstel dient te komen zodat het tot een afrekening kan komen en dat hij daarna bereid is tot een gesprek met beiden om een poging te ondernemen om de onderlinge verhouding werkzaam te maken en te houden. Hij heeft er daarbij op gewezen dat bij zo'n gesprek alleen aspecten aan de orde kunnen komen die hen beiden betreffen en niet klagers functioneren in het algemeen. Wanneer verweerder daarover klachten heeft dan kan hij die in concreto bij de deken melden, waarop deze kan bezien of er reden voor nader onderzoek bestaat, aldus de deken in zijn brief.
Bij brief van [….] 2010 heeft klager de deken laten weten dat hij verwacht dat verweerder afrekent zonder eisen vooraf te stellen en zich verder onthoudt van onconfraternele en ongefundeerde uitingen inzake zijn integriteit. Hij verwacht dat verweerder deze uitingen terugneemt, bij gebreke waarvan hij genoodzaakt zal zijn 'tuchtrechtelijke maatregelen te ontwikkelen.'
Bij brief van [….] 2010 heeft verweerder aan de deken toegelicht dat hij aanloopt tegen het kennelijke onvermogen binnen de beroepsgroep om structureel niet goed functionerende collega's 'tot de orde' te roepen, dat hij nog een keer naar de afrekening zal kijken, maar dat het hem niet om de financiële kant gaat. Het gaat hem om de intentie waarmee advocaten hun werk doen. Daar wil hij het over hebben. De klacht die klager aankondigt lijkt hem dan prima, als dat een podium biedt om die kant van de zaak te belichten.
Bij mail van [….] 2010 heeft verweerder, na nogmaals te zijn gerappelleeerd, een nader verrekeningsvoorstel gedaan, dat uitkomt op € 123,51 door hem aan klager te vergoeden. Daarnaast heeft hij klager in die mail bericht niet te willen voldoen aan diens verzoek om zijn opmerkingen over klagers werkwijze terug te nemen, en er nog een schepje bovenop gedaan door te schrijven: 'er is geen dossier dat binnen ons kantoor behandeld is waarbij u de wederpartij bijstond waarin niet één of meer factoren zijn aan te wijzen waarin gerede twijfel bestaat of de werkzaamheden wel voldoen aan de eisen van een goede beroepsuitoefening.' Verweerder heeft een c.c. van deze mail aan de deken gezonden.
3. Daarop heeft klager bij brief d.d. [….] 2010 de volgende klachten jegens verweerder ingediend:
a.Verweerder heeft zich meerdere malen laatdunkend over klager uitgelaten, waarbij hij klagers integriteit en wijze van beroepsuitoefening openlijk in twijfel trekt. Dat is volgens klager in strijd met gedragsregel 17.
b. Verweerder geeft geen gevolg aan het verzoek en aansporingen van de deken om zijn medewerking te verlenen aan een behoorlijke afrekening van de toevoegingsgelden.
4. Verweerder heeft in zijn reactie op de klacht bij mail van [….] 2010 aan de deken laten weten dat hij bij mail van [….] 2010 wel degelijk een aanvullend verrekeningsvoorstel heeft gedaan. Voorts blijft hij de integriteit en de wijze van beroepsuitoefening van klager in twijfel trekken.
5. De raad beoordeelt de klachten als volgt.
Het is in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt om in het kader van pogingen om tot een afrekening te komen van de toevoegingsvergoeding in een overgenomen zaak kritiek te ventileren over de kwaliteit en integriteit van klagers optreden in allerhande zaken die volledig los stonden van de onder de toevoeging behandelde zaak,
Op zichzelf is denkbaar dat de kwaliteit van het werk in een bepaalde zaak in een discussie over de verdeling van de vergoeding in die zaak aan de orde komt, maar dat geldt niet voor wat betreft het optreden in andere zaken. Wanneer daarover gefundeerde klachten bestaan dan kunnen die desgewenst met onderbouwing onder de aandacht van de deken worden gebracht. Het is vervolgens aan de deken om een onderzoek in te stellen wanneer die meent dat het hem aangedragen materiaal daartoe aanleiding geeft.
De raad wil wel aannemen dat het niet de bedoeling van verweerder is geweest om klager met zijn uitlatingen te kwetsen maar enkel om een door hem ervaren misstand aan de orde te stellen, maar voor klager waren die uitlatingen gezien de context en het ontbreken van voldoende onderbouwing onnodig kwetsend en deze legden een te grote last op hun onderlinge collegiale verhouding.
Verweerder had zich voorts dienen te realiseren dat het zijn plicht is om voortvarend tot een afrekening van de toevoegingsvergoeding te komen, zonder daar andere zaken bij te betrekken. Door pas op [….] 2010 met een nader voorstel te komen is hij ook daarin jegens klager tekort geschoten. Dat was – gezien de verzoeken daartoe van klager van [….] 2009 en de deken van [….] 2010 – niet alleen te laat maar opnieuw verweven met algemene kritiek op de praktijkuitoefening door klager waarvoor zo’n voorstel niet de juiste plaats is.
De klacht is dan ook in beide facetten gegrond. Verweerder wordt terzake de hierna te noemen maatregel opgelegd.
6. De raad overweegt ten overvloede als volgt.
Ter zitting is gebleken dat de relatie tussen klager en verweerder ernstig is verstoord. Die verstoring lijkt zich ook uit te strekken tot de aan het kantoor van verweerder verbonden advocaten. De raad is bezorgd dat zulks ten koste gaat van een deugdelijke belangenbehartiging. In het belang daarvan geeft de raad dan ook in ernstige overweging aan klager en verweerder hun verschillen van mening en inzicht onder leiding van een derde, bijvoorbeeld de deken, te bespreken en te trachten deze tot een oplossing te brengen, en daar zo nodig deskundige hulp bij te betrekken.
De beslissing van de raad luidt als volgt:
De klacht van klager tegen verweerder is gegrond. Verweerder wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2011.
griffier voorzitter