ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1870 Raad van Discipline Arnhem 11-49

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1870
Datum uitspraak: 23-05-2011
Datum publicatie: 28-07-2011
Zaaknummer(s): 11-49
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Rechtsmaatregelen binnen de sommatietermijn
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over optreden verweerder als advocaat van klagers wederpartij in incassoprocedure. Verwijt dat verweerder rauwelijks heeft doen dagvaarden feitelijk onjuist. Oordeel over de in klachtonderdelen b, c en d besloten onderwerpen– misbruik van recht door tenuitvoerlegging na verzet niet direct op te schorten, vorderen van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten , en beroep op algemene voorwaarden terwijl die onredelijk zijn en in strijd met voor advocaten geldende regelgeving - is voorbehouden aan de civiele rechter. Verwijt dat verweerder de voor hem optredende advocaat opzettelijk vals heeft laten beweren dat tegen het verstekvonnis geen verzet was ingesteld onterecht, daarvan was geen sprake. Klachten kennelijk ongegrond.

11-49

BESLISSING VAN DE PLAATSVERVANGEND VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

klager

wonend te [woonplaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1. Klager heeft zich bij monde van mr. [X] bij brieven d.d. 3 en 12 november 2010 beklaagd over verweerder. Later is daar bij brief d.d. 30 december 2010 nog een onderdeel aan toegevoegd.

De klacht is op verzoek van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen onderzocht door mr. A.C.G. Reezicht, waarnemend deken van genoemde orde. De klacht is door deze bij brief d.d. 29 april 2011 met de daarin vermelde prodcuties ter kennis van de raad van discipline gebracht. De stukken zijn op 2 mei 2011 door de raad ontvangen.

2. Verweerder is als advocaat werkzaam op kantoor [Y] te [plaats], en heeft namens dit kantoor een incassoprocedure tegen klager gevoerd ter zake van onbetaald gebleven declaraties. In die zaak is op [….] 2010 een verstekvonnis gewezen. Op [….] 2010 heeft [Y] dat vonnis aan klager doen betekenen en verdere tenuitvoerlegging aan doen zeggen. Klager heeft daarop verzocht de tenuitvoerlegging op te schorten. Verweerders kantoor was daartoe niet bereid. Daarop heeft mr. [X] voornoemd bij brief d.d. [….] 2010 de omvang van de verrichte werkzaamheden betwist, heeft klager op [….] 2010 verzet tegen het verstekvonnis ingesteld en heeft klager de declaraties ter begroting bij de deken ingediend. Verweerder heeft in een en ander aanleiding gezien de verdere rechtsmaatregelen en executiemaatregelen tegen klager op te schorten totdat de declaraties zouden zijn begroot en mr. [X] daaromtrent bij brief d.d. [….] 2010 verwittigd.

3. Klager heeft zich erover beklaagd dat verweerder

a. de dagvaarding heeft doen uitbrengen zonder klager daarover op voorhand te berichten en een redelijke termijn voor beraad te geven, zoals in Gedragsregel 19 staat omschreven;

b. misbruik van recht heeft gemaakt door de tenuitvoerlegging van het jegens klager verkregen verstekvonnis niet op te schorten tot in de verzetprocedure zou zijn beslist, zulks terwijl verweerder wist dat de desbetreffende declaraties werden betwist zodat de rechtbank Zutphen niet bevoegd zou zijn om van de vordering kennis te nemen;

c. een vergoeding heeft gevorderd voor buitengerechtelijke kosten, terwijl die kosten niet, althans niet in die mate zijn gemaakt;

d. zich heeft beroepen op de door [Y] gehanteerde algemene voorwaarden, terwijl die voorwaarden onredelijk zijn en in strijd met de voor advocaten geldende regelgeving;

e. de voor hem in de onderhavige klachtzaak als advocaat optredende mr. [A] opzettelijk vals heeft laten beweren dat tegen het verstekvonnis geen verzet was ingesteld.

4. De voorzitter is van oordeel dat op de voet van artikel 46 h Advocatenwet bij voorzittersbeslissing op de klacht dient te worden beslist.

5. De klacht ziet op het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager in een incassoprocedure.

Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken.

Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat dit verwijt feitelijk onjuist is. Klager is wel degelijk aangemaand en in gebreke gesteld alvorens hij werd gedagvaard. Dat laatste is dus niet rauwelijks geschied zoals regel 19 van de Gedragsregel 1992 beoogt te voorkomen.

Met betrekking tot de klachtonderdelen b, c en d overweegt de voorzitter dat het oordeel over de daarin besloten onderwerpen is voorbehouden aan de civiele rechter. Voor zover overigens daarnaast nog tuchtrechtelijk relevant overweegt de voorzitter met betrekking tot onderdeel b dat zodra aan verweerder was gebleken dat de declaraties werden betwist – hetgeen eerst na betekening van het vonnis het geval was - en door klager ter begroting waren ingediend de executiemaatregelen door hem werden opgeschort.

Met betrekking tot onderdeel c overweegt de voorzitter dat niet begrijpelijk is waarom het verweerder niet vrij zou staan om voor zijn cliënte vergoeding van buitengerechtelijke kosten te vorderen.

Met betrekking tot onderdeel d overweegt de voorzitter dat het antwoord op de vraag of de algemene voorwaarden van [Y] onredelijk zijn dan wel in strijd met de voor advocaten geldende regelgeving verweerder als advocaat van [Y] niet regardeert. Dat is een vraag die zonodig door de civiele rechter beantwoord zal dienen te worden.

Met betrekking tot onderdeel e overweegt de voorzitter dat verweerders advocaat in de onderhavige klachtzaak zich kennelijk had vergist in de stellingname dat geen verzet was ingesteld. Dat is later rechtgezet. Er is dus geen sprake van enig ‘opzettelijk valselijk’ laten beweren.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht van klager tegen verweerder is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 23 mei 2011 door mr. M.J. Blaisse, plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 23 mei 2011.

Mr. M.J. Blaisse