ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1869 Raad van Discipline Arnhem 11-43

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1869
Datum uitspraak: 15-05-2011
Datum publicatie: 28-07-2011
Zaaknummer(s): 11-43
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster was niet langer welkom op het kantoor dat jarenlang haar boekhouding had gedaan. Verweerder heeft uit naam van dat kantoor in een brief aan de advocaat van klaagster aan haar het recht ontzegd het kantoor te betreden. De klacht dat verweerder in die brief onwaarheden heeft gedebiteerd en de kwestie door die brief in de openbaarheid is gekomen waardoor klaagsters goede naam zou zijn geschaad is kennelijk ongegrond. Dat verweerder tegen beter weten in onwaarheden zou hebben gedebiteerd is niet uit de verf gekomen. Klaagster kon voorts niet verlangen dat verweerder boven de brief aan klaagsters advocaat ´persoonlijk en vertrouwelijk´ had geschreven.

11-43

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

klaagster

gevestigd te [plaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1. Klaagster beklaagt zich in de persoon van [X] over verweerder. De klacht, feitelijk in gang gezet met de fax-brief van klaagster aan (het kantoor van) de deken van 28 januari 2009, maar na instructie pas binnengekomen op de griffie van de raad op 15 april 2011 , heeft de volgende feitelijke achtergrond.

2. Klaagster heeft gedurende een reeks van jaren de boekhouding laten doen door Administratiekantoor [B], de cliënt van verweerder. In de relatie tussen klaagster en dit kantoor is wrijving ontstaan. Naar de ernst van de wrijving of dat conflict moet worden geraden, maar vast staat wel dat, voor verweerder kenbaar, voor klaagster een advocaat optrad, mevrouw Mr. [K], advocaat te [plaats]. Naar aanleiding daarvan (of mede ook naar aanleiding van andere perikelen tussen klaagster en dat boekhoudkantoor) was, in de visie van de cliënt van verweerder, [X] niet langer meer welkom op het kantoor van [B].

Op 26 november 2008, op een moment dat verweerder op het kantoor van [B] voor een bespreking aanwezig was, is [X] op dat kantoor (toch) langsgekomen, tweemaal. Dat is blijkbaar tot ongenoegen van de cliënte van verweerder geweest. Over deze bezoeken schreef verweerder aan Mr. [K] het navolgende:

‘Verder constateerde ik tijdens een bespreking op het kantoor van mijn cliënte op [….] jongstleden dat de heer [X] tussen 9:00 en 11:00 uur maar liefst twee keer het kantoor is binnengekomen en heb ik ook begrepen dat hij het personeel van mijn cliënte allerlei aantijgingen doet over de persoon van haar directeur alsmede over het administratiekantoor zelf. Namens mijn cliënte ontzeg ik uw cliënte in de persoon van de heer [X] (lees: het recht) om onaangekondigd het kantoor van mijn cliënte nog langer te betreden, waarbij ik wellicht ten overvloede attendeer op het feit dat er sprake is van lokaalvredebreuk indien uw cliënte (lees: de heer [X] of een van de werknemers van klaagster) zich niet houdt aan dit verbod.’

3. De klacht behelst:

(a)  dat verweerder (met die brief) onwaarheden, verzinsels en/of leugens zou hebben gedebiteerd over dat bezoek op [….] 2008. Klaagster valt in het bijzonder over het woord "constateerde " omdat verweerder datgene wat hij constateerde niet gezien kan hebben. Ook zou hij Mr. [K] (impliciet, door haar zo te schrijven) hebben geadviseerd om zich terug te trekken, waardoor de al meer dan 20 jaar bestaande relatie van klaagster met haar kantoor zou zijn aangetast, en zou hij een zekere [L] hebben opgedragen om geen betalingen meer te doen aan klaagster. Verweerder zou (zo) een heksenjacht op klaagster hebben ontketend.

Dit een en ander zou allerlei ernstige schadebrengende gevolgen hebben gehad, in het bijzonder doordat

(b) de kwestie door verweerders brief aan Mr. [K] in de openbaarheid zou zijn gekomen waardoor klaagsters goede naam zou zijn geschaad. Hij had op die brief, die immers – voorspelbaar – zou worden doorgezonden naar klaagster "persoonlijk en vertrouwelijk " moeten vermelden.

4. In de brief van klaagster van [….] 2009, eigenlijk een brief bestemd voor verweerder, waarvan ook een kopie werd verzonden aan de deken, stelt klaagster nog wel meer punten aan de orde, maar deze punten moeten hier buiten beschouwing blijven omdat zij alle betrekking hebben op de onderliggende kwestie, het geschil tussen de cliënte van verweerder en klaagster. Daarbij is van belang dat uit het dossier niet blijkt van enige betrokkenheid of bemoeienis van verweerder met deze kwesties. Daarom zijn zij voor de tuchtrechter, die niet gaat over de onderliggende conflictstof maar over het optreden van de beklaagde advocaat daarin of daarbij, niet van belang.

5. Bij de repliek van klager doet zich iets dergelijks voor. De producties bij dat laatste stuk hebben (deels) betrekking op wat er op [….] 2008 ten kantore van de cliënte van verweerster precies zou zijn gebeurd, maar niet op het handelen van verweerder.

6. Op de verschillende onderdelen van de klacht kan met toepassing van artikel 46 h Advocatenwet door de voorzitter worden beslist. De klacht is in al zijn onderdelen namelijk kennelijk ongegrond.

7. Uitgangspunt moet zijn dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. De wederpartij zal zich slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken.

8. Ad (a)

Verweerder heeft de gewraakte passage geschreven op verzoek van zijn cliënte. Het gaat er niet om of hetgeen daar staat feitelijk juist is, maar of verweerder dit, staande voor de belangen van zijn cliënt, mocht schrijven. Dat hij dat tegen beter weten in onwaarheid debiterend deed zoals klaagster stelt, komt niet uit de verf. Dat wordt niet anders door het feit dat verweerder op [….] 2008 op het kantoor van zijn cliënt aanwezig was en het een en ander, maar blijkbaar niet alles, van de bezoeken van [X] heeft meegekregen. Dat maakt het gebruik van het woord "constateerde "nog niet klachtwaardig.

Dat Mr. [K] klaagster na die brief mogelijk met wat aarzeling tegemoet is getreden of dat klaagster dat kan menen kan zij, klaagster, tuchtrechtelijk niet aan verweerder aanwrijven. Met betrekking tot de kwestie van mevrouw [L] kan de voorzitter een duidelijk aanwijsbare rol van verweerder niet ontwaren.

Ad (b)

De voorzitter moet aannemen dat de gewraakte brief klaagster heeft bereikt middels Mr. [K] aan wie de brief immers gericht was. In dit klachtonderdeel (b) stelt klager een eis die hij in alle redelijkheid niet aan verweerder kan stellen.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht van klaagster wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Deze beslissing is gegeven op 15 mei 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof  te Arnhem, en in afschrift verzonden op 17 mei 2011.

Mr. B.P.J.A.M. van der Pol

voorzitter