ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1841 Raad van Discipline Arnhem 11-38

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1841
Datum uitspraak: 04-05-2011
Datum publicatie: 25-07-2011
Zaaknummer(s): 11-38
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht behelst, dat de advocaat van de wederpartij klager op onjuiste gronden onder druk heeft gezet om een betaling te doen. Klacht kennelijk ongegrond.

11-38

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Inzake:

X

wonende te A,

klager,

hierna: klager

tegen:

mr. Y

advocaat te B,

beklaagde,

hierna: verweerder

1.

Klager heeft bij brief van 27 december 2010 bij de deken van de Orde van advocaten in het arrondissement C, een klacht tegen verweerder ingediend. De klacht is door de deken onderzocht en na afronding van zijn onderzoek heeft de deken de klacht met de bijgevoegde stukken bij brief d.d. 7 april 2011 ter kennis van de raad gebracht. De stukken zijn op 8 april 2011 door de raad ontvangen.

2.

De klacht luidt als volgt:

Verweerder heeft op basis van loze, althans geconstrueerde, beschuldigingen en onjuiste verklaringen en onder de druk van de overdracht van klagers woning klager een bedrag van

€ 15.000 op zijn derdengeldenrekening laten overmaken, ten behoeve van zijn cliënt, zijnde de wederpartij van klager.

3.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing dient te worden beslist.

4.

De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens.

Bij kort geding vonnis van 19 januari 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank B klager verboden om zich – kort samengevat – negatief uit te laten over de cliënt van verweerder jegens relaties of voormalige relaties van zijn cliënt op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5000,- tot een maximum van € 100.000,-. Op 15 december 2010 heeft de overdracht van de woning van klager plaatsgevonden. Een eerder namens de cliënt van verweerder op deze woning gelegd executoriaal  beslag is toen doorgehaald, nadat klager een bedrag van € 15.000,- op de derdengeldrekening van verweerder had overgemaakt. In de visie van verweerder waren deze dwangsommen verbeurd, omdat klager zich nadat het kort geding was gewezen opnieuw richting (voormalige) relaties van zijn cliënt negatief over zijn cliënt had uitgelaten.  

5.

Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.

Nadat klager de betaling op de derdengeldenrekening had gedaan heeft hij verweerder verzocht bewijzen van zijn negatieve uitlatingen te leveren. Daarop heeft verweerder gesteld, dat het hierbij zou gaan om uitlatingen tegenover de heren T., H en C. Verweerder heeft echter nagelaten daarvan bewijzen te leveren. Klager ontkent de beweerde negatieve uitlatingen te hebben gedaan.

6.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Met de door hem genoemde personen heeft verweerder uitgebreid contact gehad en hun uitlatingen zijn op schrift gesteld en aan hen bevestigd. De cliënt van verweerder meent, dat sprake is van negatieve uitlatingen, waarvoor dwangsommen zijn verbeurd. Namens zijn cliënt heeft verweerder dit juridische standpunt ingenomen en ook mogen innemen.

7.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt.

Partijen verschillen van mening of door klager negatieve uitlatingen zijn gedaan waarvoor dwangsommen zijn verbeurd. In deze klachtprocedure komt derhalve niet vast te staan of het kort geding vonnis ten onrechte is geëxecuteerd en deze klachtprocedure is er niet voor om dit alsnog vast te stellen. Een dergelijk oordeel is aan de civiele rechter voorbehouden.

Indien klager meent dat ten onrechte dwangsommen zijn verbeurd zal hij een executie kortgeding moeten starten en daarin tevens ongedaanmaking van de storting op de derdengeldrekening moeten vorderen. Vervolgens kan er mogelijk reden zijn voor indiening van een klacht. Daarover kan de voorzitter op dit moment echter geen enkel oordeel uitspreken. De voorzitter beoordeelt de klacht derhalve kennelijk ongegrond.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

De klacht van klager tegen verweerder is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 4 mei 2011 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de raad van discipline in het Rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 6 mei 2011.

Voorzitter