ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1724 Raad van Discipline Arnhem 11-30

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1724
Datum uitspraak: 28-03-2011
Datum publicatie: 15-06-2011
Zaaknummer(s): 11-30
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten over de behandeling van een bouwarbitrage - onvoldoende deskundig optreden, een voorstel doen in het belang van de wederpartij om de arbiter gunstig te stemmen etc - kennelijk niet ontvankelijk wegens overschrijding van de redelijke termijn zonder redelijke verklaring daarvoor.

11-30

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

klaagster

wonend te [woonplaats]

tegen:

verweerder

voorheen advocaat te [plaats]

1. Klaagster heeft zich bij brief d.d. 26 mei 2010 beklaagd over verweerder. De klacht is onderzocht namens de deken in het arrondissement Arnhem door de adjunct-secretaris van de raad van toezicht, mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers. Zij heeft de klacht met het klachtdossier bij brief d.d. 2 maart 2011 ter kennis gebracht van de raad. De stukken zijn op 3 maart 2011 door de raad ontvangen.

2. Verweerder is voor klaagster opgetreden in een bouwkwestie. Daarin heeft een arbitrage plaatsgevonden. De uitkomst daarvan was voor klaagster teleurstellend. In [….] 2005 heeft verweerder zijn bemoeiingen met de zaak afgesloten. Omdat klaagster in een telefoongesprek met verweerder haar teleurstelling over de afloop van de zaak had geuit heeft verweerder in een brief van [….] 2005 aan klaagster uitgelegd waarom de uitkomst van de zaak uiteindelijk een andere is geworden dan de uitkomst waarop klaagster gehoopt had.

In [….] 2007 en in dat jaar nog tweemaal, en in 2008 driemaal, heeft klaagster opnieuw verweerders aandacht gevraagd voor de zaak.

In [….] 2010 heeft zij bij het kantoor van verweerder geklaagd en kwam het tot een interne klachtenprocedure. Die werd kort daarop, in [….] 2010 – zonder resultaat – afgesloten.

3. De klacht luidt, kort weergegeven, dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt door

1. na de behandeling van de zaak door de Raad van Arbitrage een voorstel te doen in het belang van de wederpartij teneinde de arbiter mild te stemmen, hetgeen voor klaagster ongunstig heeft uitgepakt;

2. zich onvoldoende in te spannen en onvoldoende deskundig op te treden waardoor het resultaat/de beslissing te veel afweek van de eis;

3. ten onrechte het oordeel van de arbiter te accepteren en niet door te procederen;

4. zich onbehoorlijk te gedragen jegens klaagster.

4. Verweerder heeft tot zijn verweer naar voren gebracht dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt past. Hij meent dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk is. Zij heeft volgens verweerder onnodig lang gewacht met het indienen van deze klacht waardoor hij in zijn verdediging is geschaad. Voorts acht verweerder de bezwaren van klaagster inhoudelijk ongegrond en is hij van mening dat klaagster ten onrechte heeft gesteld dat hij haar belangen onvoldoende deskundig zou hebben behartigd en zich onwelvoeglijk zou hebben gedragen.

5. Op de klacht kan door de voorzitter met toepassing van artikel 46 h Advocatenwet worden beslist.

6. Voor alle onderdelen van de klacht geldt dat niet te begrijpen is waarom het zolang geduurd heeft dat klaagster daarvan een zaak maakte. Zij had zonder gevolgen voor de ontvankelijkheid van de klacht daarmee niet zolang mogen wachten. Een advocaat heeft er recht op dat over de wijze waarop hij de zaak heeft behandeld binnen een redelijke termijn wordt geklaagd. Dat is vaste rechtspraak, en geldt niet alleen omdat tijdsverloop de mogelijkheden voor de aangeklaagde advocaat om zich te verdedigen aantast; hij behoort een zaak met alles wat goed en minder goed ging ook achter zich te kunnen laten. Die redelijke termijn is in de rechtspraak niet secuur begrensd maar vast staat dat klaagster hier toch wel erg lang (naar het oordeel van de voorzitter, te lang) heeft gewacht en daarvoor is geen redelijke verklaring gekomen. In het bijzonder is het onduidelijk waarom klaagster de periode tussen [….] 2005 (de datum van de brief van verweerder aan haar met een duidelijke stellingname van zijn kant) en [….] 2007 (bijna twee jaar) heeft stilgezeten en waarom het na haar brieven uit dat jaar en 2008 (zonder duidelijke klachten, met alleen maar ongenoegen over de afloop en een beroep op hem daar wat aan te doen) tot [….] 2010 moest duren dat zij haar klachten formuleerde en ook daadwerkelijk - bij verweerders kantoor - aan de orde stelde. De klacht dient dan ook als kennelijk niet-ontvankelijk te worden afgewezen.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

klaagster is in haar klacht tegen verweerder kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 28 maart 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 28 maart 2011.

mr. B.P.J.A.M. van der Pol