ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1531 Raad van Discipline Arnhem 10-95
ECLI: | ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1531 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-02-2011 |
Datum publicatie: | 14-04-2011 |
Zaaknummer(s): | 10-95 |
Onderwerp: | Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet |
Beslissingen: | Onvoorwaardelijke schorsing |
Inhoudsindicatie: | In tenminste 6 van de 15 steekproefsgewijs door de door de raad aangewezen rapporteur onderzochte dossiers van verweerster blijkt van ernstig tekortschieten in de aanpak van zaken en informatieverstrekking aan de cliënt daaromtrent. Deze verhouiding doet vrezen dat ook de overige nog bij verweerster in behandeling zijnde zaken te leiden hebben onder een gebrekkige bijstand. De raad betrekt daarbij dat verweerster als gevolg van een ongeval nog te lijden heeft onder ernstige vermoeidheidsverschijnselen. Conclusie dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 60b. Verzoek tot schorsing voor onbelaade tijd toegewezen. Bij wijze van voorziening aan de deken de bevoegdheid verleend om in te grijpen in praktijkvoering etc.. |
10-95
EINDBESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief d.d. 30 juni 2010 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht zijn verzoek op de voet van artikel 60 b en, subsidiair, 60c Advocatenwet
tegen:
verweerster
advocaat te [plaats]
1. Het verzoek is eerst behandeld ter openbare zittingen van de raad van 6 en 27 september 2010 door de raad in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. E. Bige, F. Klemann, C.J. Lunenberg-Demenint en C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.
2. Het verzoek van de deken.
De deken heeft de raad verzocht om verweerster op de voet van artikel 60 b voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk, dan wel die voorzieningen te treffen die de Raad geboden acht.
Voor zover de raad van mening mocht zijn dat nog niet aanstonds enige voorziening kan worden getroffen, heeft de deken de voorzitter verzocht op voet van artikel 60c Advocatenwet e.v. een onderzoek in te stellen naar de toestand van de praktijk.
3. De voorzitter van de raad heeft bij beslissing van [….] 2010, welke in kopie aan deze beslissing is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, het verzoek ex artikel 60 c Advocatenwet toegewezen en een onderzoek gelast naar de toestand waarin de praktijk van verweerster zich bevindt. Mr. [A], advocaat te [plaats], is tot rapporteur benoemd. De voorzitter heeft daarbij bepaald dat de rapporteur zich een oordeel zou vormen over de vraag of verweerster in staat moet worden geacht haar praktijk behoorlijk uit te oefenen of althans onderzoek zou doen naar feiten en omstandigheden die voor een oordeel daaromtrent van belang (kunnen) zijn, de financiële aspecten van die praktijkuitoefening daaronder begrepen.
De raad heeft bij beslissing van eveneens [….] 2010 de beslissing op het verzoek van de deken tot schorsing ex artikel 60 b Advocatenwet aangehouden in afwachting van de resultaten van het door de voorzitter van de raad gelaste onderzoek.
[A] heeft zijn onderzoek afgerond en gerapporteerd op [….] 2010.
4. De raad heeft het onderhavige verzoek van de deken ex artikel 60b Advocatenwet verder behandeld ter openbare zitting op 20 december 2010, in dezelfde samenstelling als in september 2010, te weten: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. E. Bige, F. Klemann, C.J. Lunenberg-Demenint en C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.
Namens de deken is verschenen mr. [B], lid van de raad van toezicht in het arrondissement Arnhem. Tevens is verschenen verweerster.
5. Kort samengevat luiden de conclusies van [A] als volgt:
1. In algemene zin lijkt de administratie te voldoen aan de daaraan te stellen eisen. De liquiditeitspositie is echter zorgelijk, die zou aanleiding kunnen geven tot continuïteitsproblemen.
2. [A] heeft 26 willekeurige recent gearchiveerde dossiers onderzocht en zijn waarnemingen per dossier in het verslag neergelegd. Hij meent dat gemeten aan het aantal tijdens zijn onderzoek lopende dossiers (65) gesproken kan worden van een voldoende representatieve steekproef. Hij laat het aan de raad over om te beoordelen in hoeverre de dossierbehandeling blijk geeft van onbehoorlijke praktijkuitoefening in de zin van artikel 60 b.
3. [A] heeft geconstateerd dat in alle dossiers een uurtarief wordt gehanteerd van € 252,00, ook voor werkzaamheden van stagiaires en medewerkers, ook voor [C] in de tijd dat zij nog geen stagiaire was.
4. Uit een vergelijking met de door de Nederlandse Orde aanbevolen basisbibliotheek leidt [A] af dat de bibliotheek bij verweerster op kantoor te mager is voor de rechtsgebieden die zij aanbieden.
5. Het onderzoek heeft niets aan het licht gebracht dat zou wijzen op niet-naleving door verweerster van de Verordening op de administratie en financiële integriteit.
6. Verweerster heeft voldaan aan de Verordening op de vakbekwaamheid.
6. Verweerster heeft bij brief d.d. [….] 2010 op het rapport gereageerd. Zij wijst er in haar reactie onder meer op dat mr. [A] in zijn rapport met geen woord heeft gerept over de stellingen van de deken in diens verzoek dat op haar kantoor geen behoorlijke bibliotheek aanwezig is, op haar kantoor regel 7 lid 4 Gedragsregels niet in acht worden genomen, er een vermoedelijke betrokkenheid is bij het incasseren van valse of niet bestaande facturen, sprake zou zijn van bovenmatig en onredelijk declaratiegedrag, instructies worden gegeven met betrekking tot het schrijven van onjuiste vaste tijdseenheden voor bepaalde voorgeschreven verrichtingen, zaken worden behandeld waarvoor de vakbekwaamheid binnen het kantoor ontbreekt, kansloze zaken worden behandeld, en niet gewezen wordt op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp.
Zij meent verder dat mr. [A] in zijn rapport een zeer tendentieuze en negatieve visie op de inhoud van alle door hem onderzochte dossiers heeft neergelegd. Zij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat bij de rapportage sturing heeft plaatsgevonden van de zijde van de deken.
7. De raad beoordeelt het verzoek van de deken als volgt.
Dat verzoek is primair gebaseerd op de gerezen twijfels omtrent de geestelijke gezondheid van verweerster. Gezien de uitlatingen die verweerster heeft gedaan omtrent het bestaan van tegen haar gerichte complotten, zonder dat daarvoor enige aanwijzing bestond, was die twijfel gerechtvaardigd.
Verweerster heeft van haar kant het bestaan van die complotten aannemelijk willen maken door middel van het doen horen van getuigen. Op haar verzoek heeft de raad de ter zitting aanwezige [D] gehoord. Diens verklaring bood geen aanknopingspunten voor het bestaan ervan, zodat de raad heeft afgezien en ook nu afziet van het oproepen van de andere door verweerster genoemde getuigen.
Bij gebreke van verweersters bereidheid om mee te werken aan een onderzoek naar haar geestelijke gezondheid heeft de raad ook niet kunnen vaststellen dat haar beweringen omtrent deze complotten ontsproten zijn uit mogelijk bestaande wanen dan wel anderszins duiden op een ziekte van de geest. Of daarvan sprake is zal dan ook in het vervolg van deze beslissing in het midden moeten blijven.
Wat er ook zij van verweersters beweringen omtrent complotten, uit het onderzoek van [A] is de raad niet gebleken van enig effect daarvan of van de oorzaak van deze beweringen op de behandeling van zaken door verweerster en haar praktijkvoering in bredere zin. Wel meent de raad hier te moeten opmerken dat van verweerster verwacht mag worden dat zij zich in de toekomst in Ordeverband onthoudt van het uiten van dergelijke niet gestaafde of niet duidelijk en degelijk gefundeerde beweringen waarmee zij personen en instanties in diskrediet brengt.
8. De behandeling ter zitting heeft zich vervolgens toegespitst op de door [A] onderzochte dossiers.
Van de 25 onderzochte dossiers zijn er 14 door verweerster behandeld.
De overige 11 zijn door mrs. [E], [C] en [F] behandeld. Daarvan waren er 7 in behandeling bij [E]. In 2 van die door [E] behandelde dossiers is sprake van een declaratie die niet in verhouding staat tot het betrokken belang (zaak 2 en 4, beide uit 2009) zonder dat uit het dossier blijkt dat de cliënt daarvoor op voorhand toestemming had gegeven, en is in zaak 4 desondanks door verweerster een incassoprocedure voor de declaratie in die zaak aanhangig gemaakt, die in een schikking is geëindigd. In zaak 8 is de factuur in [….] 2010 deels gecrediteerd nadat de cliënt bezwaar had gemaakt dat in plaats van de conform afspraak bij de wederpartij neergelegde nota van € 1.000,00 een bedrag van € 1.748,30 in rekening was gebracht.
Aangenomen moet worden dat verweerster de volle verantwoordelijkheid draagt voor deze declaraties aangezien [E] toen als stagiaire in loondienst bij haar op kantoor werkzaam was en verweerster hem terzake als zijn werkgeefster en patroon geïnstrueerd zal hebben. De besproken drie zaken van [E] leveren een bevestiging op van diens bij de deken neergelegde grief omtrent verweersters declaratiebeleid, inhoudende dat sprake was van bovenmatig en onredelijk declaratiegedrag, en maken duidelijk dat verweerster ook in zijn zaken bij het (doen) declareren onbehoorlijk heeft gehandeld en niet heeft geleerd van de haar eerder in de zaken met nummer 03-18, 05-105, 08-115 en 09-18 opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verweerster in aangelegenheden van declareren in haar verkeerde gewoontes is blijven volharden en kennelijk onvoldoende besef heeft van het laakbare daarvan.
In 5 van de 14 onderzochte door verweerster behandelde dossiers is gebleken van ernstige tekortkomingen. Het zijn de volgende:
Zaak 6,
Zaak 11,
Zaak 12,
Zaak 13,
Zaak 20,
De zaak 22, betreft een kantoorincasso voor een declaratie aan [G] van € 4.796,96, waarin [C] als proces-advocaat is opgetreden. (Aangenomen moet worden dat verweerster hier zelf als advocaat actieve betrokkenheid heeft gehad of anders toch zeker had moeten hebben.) De rechtbank heeft bij vonnis van [….] 2010 vastgesteld dat verweerster jegens [G] tekort is geschoten en heeft van het gevorderde slechts een gedeelte van € 1.866,34 toegewezen. Volgens dat vonnis had verweerster werkzaamheden gedeclareerd die zij had of zou hebben verricht nadat de cliënt haar had verzocht haar werkzaamheden te staken, was zij opgetreden in strijd met zijn uitdrukkelijke verzoek om rekening te houden met het relatief geringe belang, had zij niet tussentijds met de cliënt afgestemd en gewaarschuwd voor de kosten, en had zij ondanks de overhandiging door de cliënt bij aanvang van de opdracht van het verzoek van de wederpartij om gezamenlijk te onderzoeken of een minnelijke regeling tot de mogelijkheden behoorde geen enkele poging in die richting ondernomen.
Zaak 6 betrof een vordering tot nakoming van een alimentatieafspraak in een convenant ten behoeve van de dochter van partijen die bij dat convenant geen partij was geweest. Verweerster heeft namens de moeder gedagvaard tot nakoming. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard. In deze zaak (betreffende levensonderhoud) had volgens de rechtbank de verzoekschriftprocedure gevolgd moeten worden en had de dochter die als jong-meerderjarige zelf aanhangig moeten maken. Volgens verweerster zou de moeder niet hebben gewild dat de dochter tegen haar vader ging procederen. Niet is gebleken dat zij de moeder voor het risico van niet-ontvankelijkheid heeft gewaarschuwd. Dat had wel op haar weg gelegen. Dat dit niet is gebeurd valt ook af te leiden uit de brief van [C] d.d. [….] 2009 waarin zij de cliënte over de uitspraak informeert zonder naar een eerdere waarschuwing te verwijzen en zonder ook maar enig excuus te maken over deze gelet op de gevoeligheid van de materie als ernstig aan te merken vergissing.
Zaak 13 is het vervolg geweest van zaak 6, te weten de verzoekschriftprocedure van ditmaal de dochter tegen de vader. Volgens [A] vormt de inhoud van het verzoekschrift geen logisch verhaal, wordt niet ingegaan op criteria als draagkracht en behoefte, en bestaat voor het in het petitum verzochte geen juridische grondslag nu een beroep wordt gedaan op de afspraken tussen de ouders waarvan de dochter zelf zonder een door de dochter schriftelijk aanvaard derdenbeding geen nakoming kan vorderen. In een brief aan de deken heeft verweerster gesproken over schriftelijke aanvaarding van het derdenbeding in het convenant, echter daarvan heeft [A] niets in de processtukken aangetroffen. Verweerster heeft dit alles niet weersproken.
Zaak 11 betreft een echtscheidingsprocedure waarin meerdere malen onjuiste terminologie is gehanteerd met betrekking tot het door verweersters cliënte verlangde alleengebruik van de echtelijke woning. Dat is op zijn minst verwarrend en kan voor cliënte schadelijke gevolgen hebben.
Zaak 12 betreft de boedelscheiding tussen diezelfde partijen (van zaak 11). Ook hier is de vordering tot vaststelling van de verdeling niet juist geformuleerd, althans valt uit de dagvaarding slecht op te maken wat nu precies wordt gevorderd. Een verdelingsstaat ontbreekt. Er is verzocht om als peildatum [….] 2009 te nemen, terwijl gesteld is dat de saldi van de rekeningen per [….] verdeeld dienden te worden terwijl de wederpartij kort voordien, te weten op [….] 2009, een bedrag van € 20.000,00 had opgenomen. Toen dat ter zitting werd opgehelderd en werd overeengekomen dat de saldi van de rekeningen per [….] 2009 verdeeld zouden moeten worden is hetgeen in het proces-verbaal was opgenomen omtrent de opname van voormeld bedrag ná de peildatum in een brief door [C] d.d. [….] 2010 – zij was toen juist stagiaire geworden, zodat het er voor moet worden gehouden dat verweerster nog de verantwoordelijkheid droeg (en gelet op de eerdere complicaties had moeten vasthouden) voor de behandeling van dit dossier - uitgelegd als zou cliënte geen aanspraak kunnen maken op de helft daarvan, volgens [A] ten onrechte. Verweerster heeft dat laatste niet weerlegd.
Zaak 20, betreft opnieuw een verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor een jong-meerderjarige. In dit geval lag er al een executoriale titel die ook na het bereiken van de 18-jarige leeftijd zijn geldigheid behield. Cliënte had dus toen haar vader ophield met betalen – dat was de situatie – kunnen volstaan met het executeren daarvan. Nu is zij door de rechtbank in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard en is het in reconventie gedane verzoek van de vader tot verlaging toegewezen. Deze onjuiste advisering heeft aldus geleid tot onnodige kosten en een verslechterde rechtspositie en zal - voorzienbaar - schadelijk zijn geweest voor de verhoudingen tussen dochter en vader
Verschillende andere dossiers laten zich kenmerken door weinig documentatie zodat niet inzichtelijk wordt hoe is geadviseerd. Wanneer daar achteraf vragen over worden gesteld zal verweerster zich niet voldoende kunnen verantwoorden.
Uit het voorgaande blijkt dat in tenminste 6 van de 15 steekproefsgewijze onderzochte door verweerster behandelde zaken blijkt van een ernstig tekortschieten in de aanpak van zaken en informatieverstrekking aan de cliënt omtrent dat tekortschieten - waartoe de advocaat ingevolge regel 11 van de Gedragsregels 1992 is gehouden. Deze verhouding doet vrezen dat ook de thans nog bij verweerster in behandeling zijnde zaken - volgens [A] plusminus 65 ten tijde van zijn onderzoek - te leiden hebben - althans ten dele - onder een gebrekkige bijstand.
De raad betrekt daarbij dat verweerster bij herhaling naar voren heeft gebracht dat zij zelf nog steeds te lijden heeft onder de gevolgen van een val van 3 meter hoog op of van een vrachtwagen al weer enkele jaren geleden, voor welke gevolgen - in het bijzonder ernstige vermoeidheidsverschijnselen - zij behandeld wordt in de kliniek.
Dit alles rechtvaardigt onder verwijzing naar het tuchtrechtelijk verleden waarvan uit de aangehechte beslissing blijkt, naar het oordeel van de raad de conclusie dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 60 b Advocatenwet die behoort te leiden tot schorsing in de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd, teneinde de deken de gelegenheid te bieden de nog bij verweerster in behandeling zijnde zaken aan een onderzoek te onderwerpen, de cliëntbelangen veilig te stellen, en te bezien of en zo ja onder welke condities verweerster de praktijk weer zou kunnen hervatten. Tevens zal daarbij de aandacht kunnen worden gericht op het declaratiebeleid van verweerster.
De deken zal zich in deze voor zoveel nodig kunnen laten assisteren door een of meer door hem aan te wijzen leden van de balie, al dan niet lid van de raad van toezicht in het arrondissement [plaats], die zijn of haar werkzaamheden zullen kunnen verrichten onder de hierna uit te werken condities. Daarbij laat de raad zich leiden door de gedachte dat het, gelet op de verantwoordelijkheden die daarbij op de deken, de [plaats] orde, komen te rusten, van belang is dat in deze taak binnen de [plaats] orde wordt voorzien.
De beslissing van de raad luidt als volgt:
1. schorst verweerster op de voet van artikel 60 b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk als advocaat;
2. Bepaalt bij wijze van voorziening dat de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [plaats] de bevoegdheid heeft zich toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de praktijk van verweerster wordt gevoerd en tot haar archieven en boekhouding (waar die zich ook bevinden), desnoods met behulp van de sterke arm, en dat de deken in het belang van de cliënten van verweerster naar bevind van zaken die maatregelen mag nemen waartoe verweerster zelf als advocaat bevoegd zou zijn, een en ander zo lang de deken dat geraden acht; zulks teneinde de deken de gelegenheid te bieden de nog bij verweerster in behandeling zijnde zaken aan een onderzoek te onderwerpen, de cliëntbelangen veilig te stellen, en te bezien of en zo ja onder welke condities verweerster de praktijk weer zou kunnen hervatten. Tevens zal daarbij de aandacht kunnen worden gericht op het declaratiebeleid van verweerster;
3. De deken zal zich hierbij voor zoveel nodig kunnen laten assisteren door een of meer door hem aan te wijzen leden van de balie, al dan niet lid van de raad van toezicht in het arrondissement [plaats];
4. Bepaalt dat de deken en de door hem aangewezen leden van de balie hun werkzaamheden zullen uitvoeren tegen een ten laste van verweerster te brengen vergoeding van ten hoogste € 250,00 per uur exclusief b.t.w. en exclusief kosten van administratieve ondersteuning (te berekenen tegen het tarief dat die ondersteuning hen kost) en reiskosten (zijnde € 0,75 per gereden kilometer), zulks met een maximum van (voorshands) 50 uur voor de deken en de door hem aangewezen leden van de balie;
5. Bepaalt dat verweerster aan de deken binnen vijf werkdagen na dagtekening van deze beslissing op een door de deken aan te wijzen rekening een voorschot zal voldoen van (vooralsnog) € 7.500,00 en (vooralsnog) € 1.500,00 aan kosten van administratieve ondersteuning, alles exclusief BTW en reiskosten, welk bedrag hangende de schorsing op verzoek van de deken kan worden verhoogd;
6. Machtigt de deken om hetgeen hem en de door hem aangewezen collega’s aan voorschotten toekomt, telkens als dat aan de orde is, ten behoeve van zichzelf en die collega’s onder zich te nemen uit of af te zonderen van de tegoeden van de lopende rekeningen (niet zijnde de rekening derdengelden) van het kantoor van verweerster;
7. Bepaalt dat eventueel defungeren van de deken en de door hem aangewezen leden van de balie voordat deze beslissing zijn kracht verliest niet leidt tot een herstel van de met deze beslissing aan verweerster ontnomen bevoegdheden.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2011.
griffier voorzitter