ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1530 Raad van Discipline Arnhem 11-10

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1530
Datum uitspraak: 14-02-2011
Datum publicatie: 14-04-2011
Zaaknummer(s): 11-10
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft klachten over de wijze waarop in de procedure namens de wederpartij stellingen zijn betrokken en standpunten verdedigd die onjuist waren. Niet is komen vast te staan dat de beweringen tegen beter weten in en welbewust zijn gedaan, noch dat dit relevant is geweest voor de uitkomst van de procedure. Het stond de advocaat vrij om nieuwe argumenten in te brengen in de procedure mede gelet op de belangen waarvoor hij stond en de ruimte die hem bij de behartiging daarvan toekomt. Dit is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

11-10

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

klager,

wonende te [woonplaats],

tegen:

verweerder,

advocaat te [plaats],

1.

Klager heeft zich met een e-mailbericht van 27 augustus 2010 gericht tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Almelo met een klacht over het optreden van verweerder. De deken heeft die klacht in handen gesteld van mr. M.H. Blokvoort, lid van de Raad van Toezicht in dat arrondissement. Deze heeft de klacht geïnstrueerd en bij brief van 14 januari 2011, ter griffie van de raad ontvangen op 18 januari 2011, ter kennis gebracht van de Raad van Discipline. Laatstbedoelde brief was in concept aan klager voorgelegd en deze liet daarop in een e-mailbericht van 12 januari aan mr. Blokvoort het volgende weten: “Ik kan niet met de inhoud van de brief instemmen, deze is fout. Ook missen er onderdelen welke ik op uw verzoek niet benoem.”

2.

De klacht betreft het optreden van verweerder in een zaak die hij behartigt voor een omwonende van het bedrijf van klager, een pluimveehouderij, in een milieu procedure waarin het ging om de uitbreiding van dat bedrijf. In die procedure, waarin klager op [….] 2010 door de Raad van State in het gelijk gesteld is, zouden door verweerder op een tuchtrechtelijk laakbare wijze stellingen zijn betrokken en standpunten verdedigd die onjuist waren. Klager verwijt verweerder dat hij (voor zijn cliënt) projecten tracht door te drukken en daarbij geen middel ongebruikt laat waardoor klager schade lijdt. Die onjuistheden zien met name op de geluidsbelasting en dan vooral ’s nachts die zou worden veroorzaakt door de mechanische ventilatie van het bedrijf van klager. Uit de onderliggende correspondentie blijkt dat klager verweerder ook kwalijk neemt dat sprake is geweest van misbruik van procesrecht en daarvoor verwijst hij naar de uitspraak van de Raad van State.

3.1

De door klager bekritiseerde (en door hem tuchtrechtelijk laakbaar gevonden) stellingen van verweerder hebben betrekking op de vraag of de ventilatoren van het bedrijf van klager de maximaal toegestane geluidsbelasting bij gebruik zouden overschrijden. Dat betrof of betreft dan vooral de geluidsnormen voor ’s nachts. De ventilatoren zouden een gierend of jankend geluid veroorzaken. Volgens klager zijn dat leugens geweest, omdat de cliënt van verweerder zelf ter zitting bij de Raad van State heeft gesproken over een brommend geluid en daar ook heeft erkend dat de ventilatoren ’s nachts niet draaien. 

3.2

Brommend, gierend met een gerede kans op een jankend geluid, het zijn omschrijvingen die alles te maken hebben met de impressie die een bepaald geluid geeft. Als verweerder bij de omschrijving van dat geluid en het karakter daarvan in meergenoemde procedure een fout heeft gemaakt dat doet dat er eigenlijk niet zoveel toe. In de eerste plaats moet worden aangenomen dat het niet zo is dat met een brommend geluid de geluidsnormen niet zouden kunnen worden overschreden en met een gierend of jankend geluid wel. Ten tweede is niet komen vast te staan dat de beweringen die verweerder op dit punt heeft gedaan tegen beter weten in en welbewust zijn gedaan, noch dat het verschil in de beschrijving van het geluid relevant is geweest voor de uitkomst van de procedure. In zoverre is de klacht kennelijk ongegrond. De vraag of  de ventilatoren door klager ’s nachts wel of niet worden of werden gebruikt maakt dit niet anders. Het ging in de procedure immers om de vraag of dat gebruik  klager wel of niet terecht was vergund. De cliënt van verweerder had er belang bij dat de eventuele geluidsbelasting die deze ventilatoren, ingeschakeld en mogelijk ook ’s nachts, in de vergunningsvoorwaarden op juiste wijze werd genormeerd.

3.3

Uit de beslissing van de Raad van State blijkt dat verweerder bij brief van [….] 2010 in een reactie op het deskundigenbericht dat in die procedure heeft plaatsgevonden, alsnog en naar het oordeel van de Raad van State te laat en in strijd met de goede procesorde heeft ingebracht dat in strijd met de Vogel- en Habitatrichtlijn geen aandacht was besteed aan de effecten van de uitbreiding van het bedrijf van klager op een in de nabijheid gelegen natuurgebied. Waarom de poging van verweerder om dit argument  alsnog in te brengen in de procedure, mede gelet op de belangen waarvoor hij stond en de ruimte die hem bij de behartiging daarvan toekomt, tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn valt niet in te zien. Misbruik van procesrecht levert het in elk geval niet op.

3.4

De klacht betreft het optreden van verweerder in zijn rol van advocaat van de wederpartij. Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot, tenzij daarbij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Ook mag die advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten en dient hij zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet of behoort te weten dat die onjuist zijn. De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging door die advocaat kunnen beklagen. Tuchtrechtelijk verwijtbaar is dan slechts een wijze van behandeling door die advocaat voor zover deze zich daarbij jegens de wederpartij schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken.

4.

Op de klacht kan daarom door de voorzitter met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet worden beslist. De klacht is kennelijk ongegrond.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht van klager tegen verweerder is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 14 februari 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof  te Arnhem, en in afschrift verzonden op 14 februari 2011.

mr. B.P.J.A.M. van der Pol

voorzitter