ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1367 Raad van Discipline Arnhem 10-144

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1367
Datum uitspraak: 25-10-2010
Datum publicatie: 17-02-2011
Zaaknummer(s): 10-144
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: In aanloop naar de zitting heeft klager tegen één van de leden bezwaar gemaakt, waarop deze zich heeft teruggetrokken. Klager verscheen niet op zitting. Vlak voor de zitting hebben de griffier en de voorzitter telefonisch contact gehad met klager. Klager verzocht om aanhouding ten einde te onderzoeken of er bezwaren tegen het nieuwe lid waren. Klager stelde een wraking in het vooruitzicht indien de mondelinge behandeling door zou gaan. Aanhoudingsverzoek is ter zitting afgewezen. Geen gronden voor wraking van de voorzitter.

10-144

BESLISSING VAN DE WRAKINGSKAMER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Inzake het verzoek van:

mr. X,

gevestigd te [ ]

hierna te noemen X

tot wraking van:

mr. Y,

in zijn hoedanigheid van voorzitter van

de Raad van Discipline

hierna te noemen Y

1. X heeft bij faxbericht van 4 oktober 2010 Y gewraakt ter zake diens optreden als voorzitter van de Raad van Discipline bij de mondelinge behandeling van zes klachten tegen X op 4 oktober 2010.

2. Het wrakingsverzoek is behandeld ter terechtzitting van 25 oktober 2010. Het wrakingsverzoek  is behandeld door mr. A.E. Zweers, voorzitter en mrs. H.F.J. Maissan, C.J. Lunenberg-Demenint, P.M. Wilmink en A.D.G. Bakker, leden van de raad, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier.

X is verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek toegelicht. Y heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en is niet ter zitting verschenen.

3. X heeft op 3 oktober 2010, bij fax van 22.05 uur, derhalve voorafgaand aan de zitting van 4 oktober 2010, één van de leden van de raad, advocaatlid A, gewraakt. A heeft, na van dit wrakingsverzoek kennis te hebben genomen, ervoor gekozen zich terug te trekken. In de processen-verbaal van de klachtbehandelingen d.d. 4 oktober 2010 is opgenomen dat A naar aanleiding van het wrakings-verzoek er voor heeft gekozen zich te verschonen. Gelet op de feitelijk gang van zaken is er echter geen sprake van een verschoning geweest, maar van een berusting in het wrakingsverzoek, als gevolg waarvan A zich heeft teruggetrokken. De raad heeft advocaatlid B bereid gevonden in de plaats van A zitting te nemen.

Toen X op het tijdstip van aanvang van de eerste zitting om 14.00 uur niet aanwezig bleek, heeft de griffier van de raad telefonisch contact met X gezocht. X heeft medegedeeld erop gerekend te hebben dat de mondelinge behandeling van de tegen hem ingediende klachten als gevolg van zijn wrakingsverzoek tegen

A geen doorgang zou vinden en dat hij een nieuwe oproep zou ontvangen. De griffier heeft X medegedeeld dat hij daarvan niet had mogen uitgaan en hem verzocht alsnog te verschijnen. X heeft daarop medegedeeld zich te willen beraden over de vraag of hij er wel mee in kon stemmen dat B deel zou nemen aan de mondelinge behandeling.

Kort daarna heeft Y, als voorzitter van de raad, opnieuw telefonisch contact gezocht met X en hem voorgehouden dat de kans bestond dat de raad daadwerkelijk de voor die middag geappointeerde zaken in de gewijzigde samenstelling zou behandelen en dat X door niet alsnog te verschijnen het risico liep een instantie te verspelen. X heeft daarop medegedeeld niet te zullen verschijnen en dat, indien de behandeling van de zaken die middag doorgang zou vinden, hij Y als voorzitter van de raad zou wraken. Bij faxbericht, ontvangen op 4 oktober 2010 om 14.56 uur op het faxnummer van de Raad van Discipline, heeft X zijn verzoek tot wraking schriftelijk onderbouwd. De raad acht het verzoek van X tot wraking van Y tijdig gedaan.

4. X heeft zijn wrakingsverzoek op de volgende gronden gebaseerd. Op het wrakingsverzoek van A had eerst moeten worden beslist voordat met de behandeling van de klachten voort kon worden gegaan. In het telefoongesprek dat de voorzitter voorafgaande aan de zitting met X heeft gevoerd, heeft de voorzitter medegedeeld dat een verzoek tot aanhouding slechts ter zitting zou kunnen worden gedaan, hetgeen (in de visie van X) apert onjuist is. Voorts heeft X vragen voorgelegd aan de Raad van Discipline, die niet zijn beantwoord, terwijl dat tijdig voor de mondelinge behandeling had moeten gebeuren. X had bovendien willen onderzoeken of er redenen waren het nieuw benoemde lid te wraken, nu hij gegronde redenen had, die de voorzitter kende, om A te wraken.

5. Geen van de door X aangevoerde redenen kunnen tot wraking van Y leiden. De eerste aangevoerde grond -namelijk dat tot een aanhouding had moeten worden besloten gelet op het wrakingsverzoek ten aanzien van A en de consequentie die dat met zich meebracht- gaat uit van de veronderstelling dat, indien een wrakingsverzoek is gedaan, daarover te allen tijde een beslissing zou moeten worden genomen. Deze veronderstelling is in zijn algemeenheid onjuist. Een lid van de raad kan op basis van artikel 514 Sv, dat van overeenkomstige toepassing is, berusten in de wraking en zich van de behandeling terugtrekken, hetgeen A in de onderhavige zaken heeft gedaan. Er was dus geen aanleiding meer om te beslissen op het verzoek tot wraking.

X heeft voorts aangevoerd dat hij door Y in de gelegenheid had moeten worden gesteld te onderzoeken of hij bezwaren naar voren zou willen brengen tegen het vervangende lid, B. Ook deze stelling leidt niet tot een geslaagd beroep op wraking. In zijn algemeenheid mag ervan uitgegaan worden dat een lid van de raad op een objectieve en onpartijdige wijze deelneemt aan de mondelinge behandeling en de beraadslagingen, tenzij er gegronde redenen zijn op grond waarvan van het tegendeel kan worden uitgegaan. Die redenen kunnen vooraf bekend zijn en dienen in dat geval onmiddellijk naar voren te worden gebracht. X heeft geen redenen genoemd om aan de objectiviteit en de onpartijdigheid van B te twijfelen. Waren deze er wel geweest, dan had hij deze in het telefoongesprek met de griffier of de voorzitter naar voren kunnen brengen. Nu X geen bezwaren naar voren heeft kunnen brengen en hij voorts niet ter zitting is verschenen, mag ervan worden uitgegaan dat er geen gronden tot wraking van mr. E Bige aanwezig waren. De volgens X gegronde redenen om A te wraken (over de juistheid daarvan kan de wrakingskamer zich overigens geen oordeel vormen) brengen niet met zich mee dat X een termijn voor beraad had moeten worden gegund. Ook deze grond kan dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep op wraking van Y.

Y voert in zijn schriftelijke reactie aan dat, anders dan X stelt, Y X niet heeft voorgehouden dat een verzoek om aanhouding slechts ter zitting kon worden gedaan, maar dat op het verzoek om aanhouding door de voltallige raad ter zitting zou moeten moet worden beslist. De raad acht dit aannemelijk. X heeft de woorden van de voorzitter kennelijk verkeerd uitgelegd of begrepen, zodat ook deze grond niet tot wraking van Y leidt. 

Het onbeantwoord laten van brieven aan de griffier van de Raad van Discipline betreft, zo blijkt uit de mondelinge toelichting van X ter zitting van 25 oktober 2010, het onbeantwoord laten van de vraag waar de door de griffier gestelde termijn (waarbinnen X schriftelijke stukken ten behoeve van de mondelinge behandeling diende in te brengen) op is gebaseerd. De griffier heeft op deze vraag niet geantwoord.

Het voorschrift is gegeven ter bevordering van een goed verloop van de mondelinge behandeling van een klacht. Schriftelijke stukken dienen immers aan de wederpartij en de leden van de raad ter kennis te worden gebracht. Het betreft derhalve vooral een regel van praktische aard, waarop onder omstandigheden een uitzondering kan worden gemaakt. Als het de deken is toegestaan op vrijdag voorafgaande aan de zitting nog stukken in het geding te brengen, is dat een voorbeeld van zo’n uitzondering. Het

niet-beantwoorden van de vraag van X brengt in ieder geval niet met zich mee dat er sprake is van partijdigheid, subjectiviteit of vooringenomenheid van de voorzitter tijdens de daarop volgende mondelinge behandeling. Ook deze reden kan derhalve niet tot wraking van Y leiden.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

Het verzoek tot wraking van mr. Y is ongegrond.

Aldus beslist door de wrakingskamer in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2010.

Griffier        Voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.