ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1271 Raad van Discipline Arnhem 10-44
ECLI: | ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1271 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-12-2010 |
Datum publicatie: | 12-01-2011 |
Zaaknummer(s): | 10-44 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Verweerster heeft klachtwaardig gehandeld door een concept verzoekschrift 4 maanden te laten liggen en klaagster onwetend te laten over het feit dat het verzoekschrift nog niet was ingediend. Over het algemeen onvoldoende aandacht voor de behandeling van klaagsters zaak. Het stond verweerster echter vrij zich terug te trekken naar aanleiding van een klacht die klaagster bij de rechtsbijstandverzekeraar heeft ingediend. |
10-44
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief van 25 maart 2010 heeft mr. M.-L.A.J. Hopenbrouwers, namens de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem ter kennis van de Raad van Discipline gebracht de klacht van:
mevrouw[ ],
wonende te [ ]
hierna te noemen klaagster
tegen
mr.[ ],
advocaat te [ ]
hierna te noemen verweerster
1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van Discipline van 6 september 2010. De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. D. Vergunst, voorzitter, en mrs. E. Bige, F. Klemann, C.J.M. de Vlieger en C.J. Lunenberg-Demenint, leden van de raad en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier. Ter zitting zijn zowel klaagster als verweerster verschenen.
2. De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van klaagster in een geschil met haar voormalige werkgever, de Regiopolitie [ ]en het UWV. De klacht luidt als volgt.
Verweerster heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt, doordat
verweerster klaagster onvoldoende deskundig en voortvarend heeft bijgestaan en gebrekkig heeft geadviseerd over de te volgen strategie doordat:
a. Verweerster heeft vergeten een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor in te dienen bij de rechtbank en heeft dienaangaande onduidelijkheid geschapen.
b. Verweerster onvoldoende vertrouwen in de afloop van de zaak had, en verweerster heeft geprobeerd ertoe te leiden dat klaagster de opdracht zou intrekken. Daarom heeft verweerster een reactie van de Ombudsman afgewacht en vervolgens de zaak neergelegd. In dat kader heeft zij ook geweigerd te bewerkstelligen dat een deskundige zou rapporteren over haar persoon.
c. Verweerster onduidelijkheid schiep over ontvangst van brieven van het UWV.
d. Verweerster de zaak onvoldoende voortvarend behandeld heeft door deze maanden stil te laten liggen.
e. Verweerster geen duidelijkheid heeft verschaft over de afspraken die zij met de rechtsbijstandsverzekering van klaagster heeft gemaakt. Verweerster heeft de rechtsbijstandverzekeraar op onjuiste gronden laten weten dat klaagsters zaak niet haalbaar was.
3. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort weergegeven luidt dit verweer als volgt. Verweerster treft geen tuchtrechtelijk verwijt. Ze heeft klaagster voldoende deskundig bijgestaan en correct geïnformeerd over onder andere de te volgen strategie. Verweerster is niet vergeten een verzoek voorlopig getuigenverhoor in te dienen en heeft klaagster ook niet verkeerd daarover geïnformeerd. Het niet indienen van het verzoek is te wijten aan drukte in haar praktijk. Verweerster heeft de opdracht pas neergelegd nadat klaagster een klacht over het functioneren van verweerster heeft ingediend bij de rechtsbijstandverzekeraar en de vereiste vertrouwensrelatie bleek te ontbreken. Daarvoor heeft verweerster niet aangekondigd niets meer voor klaagster te zullen doen. Verweerster heeft op de klacht bij de rechtsbijstandverzekeraar gereageerd en bij die gelegenheid geen uitlatingen gedaan over de haalbaarheid van de zaak. Het is voorts onjuist dat verweerster klaagster onder druk zou hebben gezet om de opdracht in te trekken. Verweerster heeft klaagster wel voorgehouden dat de zaak tegen het UWV moeilijk haalbaar zou zijn. Eveneens is onjuist dat verweerster onduidelijkheid zou hebben geschapen over de ontvangst van brieven van het UWV. Wél is er sprake geweest van een misverstand over de ontvangst van een brief van het UWV van 23 april 2008. Het is onjuist dat de zaak maanden heeft stilgelegen. Verweerster heeft besprekingen gevoerd met klaagster om duidelijkheid te verkrijgen over de gang van zaken ten behoeve van een voorlopig getuigenverhoor. Er is geen onduidelijkheid ontstaan over de afspraken van verweerster met de verzekeraar. Verweerster heeft niets gedeclareerd in verband met het voorlopig getuigenverhoor.
4. Bij de beoordeling van de klacht gaat de raad uit van de volgende gegevens.
In 2008 / 2009 heeft verweerster klaagster bijgestaan in een geschil met het UWV en met haar voormalige werkgever, de Regiopolitie[ ]. Klaagster is in 2003 in dienst geweest bij de regiopolitie. Klaagster stelt melding te hebben gemaakt van een misstand binnen het regiokorps, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat zij valselijk is beschuldigd documenten te hebben gestolen. Klaagster is op non-actief gesteld en ontslagen. Klaagster stelt door deze omstandigheden ziek te zijn geworden en zij is in 2004 door een verzekeringsarts van het UWV beoordeeld in het kader van de WAO. Klaagster stelt dat de rapportages van het UWV die zij in 2004 heeft ingezien, inhoudelijk afwijken van de rapportages die zij in 2007 heeft ingezien. In de rapportages van het UWV uit 2007 zou vermeld staan dat klaagster lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis.
In de kwestie tegen het UWV heeft verweerster aanvankelijk geprobeerd om tot een rectificatie van het dossier te komen, door middel van het indienen van een klacht bij het UWV zelf. Naar aanleiding van de klacht bij het UWV die op 11 april 2008 werd ingediend, heeft het UWV bij brief gereageerd en medegedeeld dat de gegevens in het dossier van klaagster niet uit het dossier zouden worden verwijderd of gewijzigd zouden worden. Deze brief is op 23 april 2008 aan verweerster toegestuurd. Verweerster heeft deze reactie echter aanvankelijk over het hoofd gezien en het UWV gerappelleerd op de klacht te reageren. Eerst op 9 juli 2008 werd het verweerster duidelijk dat het UWV al had gereageerd bij brief van 23 april 2008. Een reactie van het UWV was in de door verweerster beoogde strategie van belang, alvorens een klacht bij de Ombudsman kon worden ingediend. Zonder een gegrondverklaring van de klacht door de Ombudsman vond verweerster de zaak tegen het UWV niet haalbaar. In oktober 2008 is uiteindelijk een klacht bij de Nationale Ombudsman ingediend. Een beslissing op de klacht volgde op 26 maart 2009. De Ombudsman zag geen aanleiding een nader onderzoek tegen het UWV in te dienen en wees een beroep van klaagster op de klokkenluidersregeling af.
Verweerster heeft klaagster geadviseerd een voorlopig getuigenverhoor aanhangig te maken om de haalbaarheid van de zaak tegen de Regiopolitie [ ] te onderzoeken. Verweerster heeft een concept verzoekschrift aan klaagster toegestuurd op 21 november 2008. Behoudens een kleine wijziging is verweerster met verzending van het verzoekschrift op 22 november 2008 akkoord gegaan. Klaagster verkeerde in de veronderstelling dat verweerster het verzoekschrift vervolgens had ingediend. Toen klaagster in maart 2009 naar de stand van zaken bij de rechtbank vroeg, werd het voor klaagster duidelijk dat het verzoekschrift nog niet was ingediend. Verweerster zegde toen toe het verzoekschrift alsnog op korte termijn in te dienen. Voordat verweerster echter tot indiening van het verzoekschrift overging, heeft klaagster zich over de gang van zaken en het optreden van verweerster beklaagd bij de rechtsbijstandverzekeraar. Hieruit heeft verweerster afgeleid dat er sprake was van een vertrouwensbreuk, als gevolg waarvan verweerster niet langer voor klaagster op kon treden.
5. Op de verschillende klachtonderdelen beslist de raad als volgt.
Klachtonderdeel a.
In november 2008 heeft verweerster klaagster een concept verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegestuurd. Behoudens een kleine wijziging heeft klaagster zich met dit concept verzoekschrift akkoord verklaard. Het verzoekschrift kwam daarna voor het eerst weer aan de orde in een e-mail van klaagster d.d. 26 maart 2009, waarin klaagster vraagt of er al een bericht is ontvangen van de rechtbank. Op diezelfde dag heeft verweerster per e-mail laten weten dat het verzoek nog diezelfde week zou worden ingediend. Verweerster heeft het verzoekschrift niet eerder ingediend wegens drukte in haar praktijk.
Bij klaagster is mogelijkerwijs de indruk ontstaan dat het verzoekschrift was ingediend, nu zij naar aanleiding van het concept verzoekschrift, waarmee zij zich akkoord had verklaard, niet nader vernam. Verweerster heeft in ieder geval geen duidelijkheid geschapen bij klaagster of het verzoekschrift al dan niet was ingediend. Drukte in de praktijk van verweerster, als gevolg waarvan het verzoekschrift is blijven liggen, acht de raad geen verontschuldigbare reden voor het laten liggen van het verzoekschrift gedurende 4 maanden. De raad vindt dit klachtonderdeel dan ook gegrond.
Klachtonderdeel b.
Verweerster heeft in augustus 2008 gesproken met klaagster over de haalbaarheid van de zaak tegen het UWV. Verweerster zag op dat moment onvoldoende kansen om te kunnen bewerkstelligen dat het dossier van klaagster door het UWV zou worden aangepast. Het advies van verweerster van de zaak tegen het UWV af te zien wegens de geringe haalbaarheid ervan, is niet onbegrijpelijk en in het licht van de beslissing van de Nationale Ombudsman nadien, ook niet onjuist gebleken. Klachtonderdeel b. is in zoverre dan ook ongegrond.
Op verzoek van klaagster heeft verweerster desondanks een klacht bij de Nationale Ombudsman ingediend. Voorstelbaar en begrijpelijk is dat, nu het UWV de klacht had afgewezen en verweerster al eerder de geringe haalbaarheid van de zaak met klaagster had besproken, verweerster de beslissing van de Nationale Ombudsman wilde afwachten alvorens nadere stappen tegen het UWV te overwegen.
In afwachting van de beslissing van de Nationale Ombudsman, heeft verweerster voorts geprobeerd om via de huisartsen van klaagster een verklaring te verkrijgen omtrent de vraag of er sprake zou kunnen zijn van een persoonlijkheidsstoornis bij klaagster. Van de huisartsen is geen bericht ontvangen. Het is voorts niet komen vast te staan dat verweerster zou hebben geweigerd te bewerkstelligen dat een deskundige zou rapporteren over de persoon dan wel de mogelijke persoonlijkheidsstoornis van klaagster. Niet aannemelijk is geworden dat verweerster de beslissing van de Nationale Ombudsman heeft afgewacht om daarna de zaak te kunnen neerleggen. Verweerster heeft naar aanleiding van de klacht die klaagster bij de rechtsbijstandverzekeraar heeft ingediend de zaak neergelegd, omdat verweerster van mening was dat het noodzakelijke vertrouwen ontbrak. De tijdstippen waarop de beslissing van de Ombudsman is ontvangen en de klacht door klaagster is ingediend vallen nagenoeg samen. De raad acht aannemelijk dat verweerster zich naar aanleiding van de klacht en overigens op goede gronden heeft teruggetrokken.
Klachtonderdeel b. is derhalve ook in dit opzicht ongegrond.
Klachtonderdeel c.
Naar aanleiding van de klacht die verweerster indiende bij het UWV op 11 april 2008, heeft het UWV al op 23 april 2008 afwijzend bericht. Kennelijk is dit bericht verweerster ontgaan, als gevolg waarvan zij bij het UWV heeft gerappelleerd. Naar aanleiding van het rappel van verweerster werd op 9 juli 2008 duidelijk dat het UWV wel degelijk telefonisch en schriftelijk had gereageerd. Er was kennelijk sprake van een misverstand, hetgeen op zichzelf genomen nog geen tuchtrechtelijk verwijt met zich hoeft mee te brengen. De raad merkt evenwel op dat het niet opmerken van de brief van het UWV waarin de klacht werd afgewezen, in het licht van de wijze waarop verweerster de zaak overigens heeft behandeld, niet als geheel op zichzelf staand kan worden gezien. Verweerster heeft met onvoldoende aandacht de zaak behandeld. In zoverre is klachtonderdeel c. dan ook gegrond.
Klachtonderdeel d.
In de kwestie tegen het UWV is niet komen vast te staan dat verweerster de zaak te lang heeft laten liggen. Op goede gronden heeft verweerster gemeend eerst de beslissing van de Nationale Ombudsman te moeten afwachten. Zij heeft in de tussentijd geprobeerd nadere informatie van de huisartsen van klaagster te vergaren. In klachtonderdeel a. heeft klaagster terecht aangevoerd dat het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor te lang bij verweerster is blijven liggen. In zoverre is dit klachtonderdeel dan ook gegrond.
Klachtonderdeel e.
Niet is komen vast te staan dat verweerster aan de rechtsbijstandsverzekeraar heeft medegedeeld dat de zaak tegen het UWV of tegen de Regiopolitie [ ] niet haalbaar zou zijn of dat er afspraken buiten klaagster om zijn gemaakt. Nu dit feitelijk niet is komen vast te staan, is klachtonderdeel e. ongegrond.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:
De klachtonderdelen b. en e. zijn ongegrond. De klachtonderdelen a., c. en d. zijn gegrond
voor zover overwogen. De raad legt aan verweerster de maatregel op van een enkele
waarschuwing.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor genoemde samenstelling en uitgesproken in het
openbaar op 6 december 2010.
Griffier Voorzitter