ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1269 Raad van Discipline Arnhem 10-143

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1269
Datum uitspraak: 27-10-2010
Datum publicatie: 12-01-2011
Zaaknummer(s): 10-143
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet komen vast te staan dat er sprake is geweest van excessief declareren. Klagers opstelling vergde veel tijd. Begrotingsprocedure zal na afwikkeling van de klacht worden gevolgd. Verweerder is eindverantwoordelijke voor de behandeling van de kwestie.

10-143

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Inzake

[ ],

wonende te [ ]

hierna te noemen klager

tegen

Mr.[ ],

advocaat te [ ]

hierna te noemen verweerder

1. Op 6 oktober 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder bij van mr. X, voorzitter van de interne klachtencommissie van Y Advocaten en Notarissen. De bemoeienissen van mr.  als voorzitter van de klachtencommissie hebben niet geleid tot afwikkeling van de klacht. Op verzoek van klager heeft mr. X op 7 april 2010 aan de waarnemend deken in het arrondissement Almelo, mr. J. van der Hel, het klachtdossier toegestuurd. De waarnemend deken heeft de klacht vervolgens doorgestuurd naar de deken, die bij brief van 13 april 2010 aan de waarnemend deken heeft verzocht de klacht te onderzoeken en af te handelen. Na afronding van het onderzoek is de klacht bij brief van 29 september 2010 ter kennis gebracht van de Raad van Discipline. De stukken zijn binnengekomen bij de Raad op 1 oktober 2010.

2. De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van klager. De klacht luidt als volgt: Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door:

a. excessief te declareren

b. de zaak niet naar behoren te behandelen, hetgeen blijkt uit het feit dat:

- een conceptbrief die al eerder aan klager ter goedkeuring was voorgelegd, wederom aan klager is toegestuurd naar aanleiding waarvan klager heeft gemeend nog een aantal wijzigingen te kunnen doorvoeren. Achteraf bleek dat deze brief al was verzonden;

 - verweerder voortdurend zijn autoriteit wilde handhaven, waardoor verweerder en klager op gespannen voet met elkaar kwamen te verkeren;

 - in de processtukken door verweerder geen aandacht is besteed aan het feit dat klager van mening is dat de wederpartij zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster.

3. Verweerder heeft als volgt verweer gevoerd. Verweerder erkent dat er veel tijd aan de zaak is besteed, hetgeen met name veroorzaakt is door de opstelling van klager zelf. Er is geen sprake van excessief declareren. Verweerder zal, zodra de klacht door de Raad van Discipline is afgedaan, een begrotingsprocedure aanhangig maken.

Verweerder erkent dat zijn secretaresse op verzoek van klager, die heeft verzocht de definitieve brief in de vorm van een pdf-bestand aan hem toe te zenden, een Word-bestand van de brief heeft toegezonden, waarbij eveneens was gevoegd een brief van de wederpartij. De vraag om op deze brief te reageren, betrof de brief van de wederpartij.  Ten onrechte is bij klager de indruk ontstaan dat de brief aan de wederpartij nog niet was verzonden. De uren die verweerder aan het rechtzetten van het misverstand heeft besteed zijn aanvankelijk in rekening gebracht. Na protest van klager heeft verweerder de rekening voor dit onderdeel gecrediteerd.

Naarmate de zaak vorderde probeerde klager de inhoud van processtukken en brieven in toenemende mate te beïnvloeden. Aangezien verweerder de eindverantwoordelijke is en tuchtrechtelijk aanspreekbaar is op de inhoud van stukken heeft verweerder klager niet altijd in zijn aanwijzingen gevolgd. Naar overtuiging van verweerder wilde klager bovendien feiten en stellingen aan de processtukken toevoegen die niet ter zake doende waren en die zelfs strijdig zouden kunnen zijn met de belangen van klager. 

De gestelde smaad en laster, waarvan verweerder onvoldoende is gebleken, heeft verweerder dan ook niet in de processtukken willen te verwerken.

4.  Bij de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter uit van de volgende gegevens. Klager heeft een geschil met de K-club, een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, hierna te noemen K. In mei 2004 heeft de K klager als lid geroyeerd. Klager heeft het royement aangevochten en K is door de rechtbank Zwolle, bij vonnis van 00-00-00, veroordeeld klager als lid toe te laten en hem te herstellen in zijn rechten als lid. Aan de veroordeling is een dwangsom gekoppeld tot een maximum van € 20.000,--.

K heeft in de visie klager onvoldoende uitvoering gegeven aan het vonnis van de rechtbank Zwolle van 00-00-00. De rechtsbijstandsverzekering van klager heeft aanvankelijk geweigerd de kosten van rechtsbijstand verbonden aan de inning van de verbeurde dwangsommen te vergoeden. Op basis van een second opinion van een advocaat te Groningen heeft de rechtsbijstandverzekeraar de kosten van rechtsbijstand alsnog,  tot een zeker maximum, voor zijn rekening genomen. Vanaf dat moment heeft verweerder klager op zijn verzoek bijgestaan. Verweerder heeft zijn kosten aanvankelijk bij de rechtsbijstandverzekeraar in rekening gebracht. Klager heeft afschriften van de declaraties ontvangen. Nadat het maximum van de te vergoeden kosten was bereikt, heeft verweerder zijn declaraties rechtstreeks aan klager gestuurd. Deze zijn onbetaald gebleven. 

Klager zocht vergaande bemoeienis met de stukken en brieven die door verweerder zijn opgesteld. Tussen klager en verweerder is op enig moment een verschil van inzichten ontstaan over de noodzaak om de visie van klager onverkort toe te voegen aan de memorie van grieven. Verweerder heeft als verantwoordelijke voor het te nemen processtuk geweigerd klagers visie (waarvan verweerder de inhoud niet kende) als productie aan de memorie aan te hechten. Verweerder heeft klager in overweging gegeven dat, indien klager zulks wenste, hij zich tot een ander advocaat zou moeten wenden, hetgeen klager heeft gedaan.

5. De voorzitter is van mening dat de klacht bij voorzittersbeslissing kan worden afgedaan.

6. Klachtonderdeel a.

Vooropgesteld dient te worden dat de tuchtrechter niet bevoegd is declaratiegeschillen te beslechten, behoudens wanneer er sprake is van excessief declareren.

Klager heeft de aan hem toegestuurde declaraties onbetaald gelaten, onder andere stellende dat sprake is van excessief declareren. Klager heeft daarbij gewezen op de hoogte van de totaal in rekening gebrachte kosten en de kosten voor de inschakeling van een procesadvocaat. Verweerder heeft zich beroepen op het feit dat klager zeer veel aandacht vroeg en zeer uitgebreide brieven en stukken aan hem toezond, waarvan de kennisneming de nodige tijd met zich bracht.

De voorzitter is van mening dat niet is komen vast te staan dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Weliswaar zijn de in rekening gebrachte bedragen aanzienlijk, zoals ook verweerder erkent, doch hiervoor is door verweerder een verklaring gegeven die aannemelijk voorkomt. Na afwikkeling van de onderhavige klacht zal de kwestie bovendien ter begroting aan de begrotingscommissie worden voorgelegd. De voorzitter is dan ook van mening dat klachtonderdeel a kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b.

Klachtonderdeel b valt in drie onderdelen uiteen. Het eerste onderdeel betreft het misverstand dat is ontstaan doordat de secretaresse van verweerder per email een brief, die al verzonden was, aan klager heeft toegezonden als wordbestand. Klager had om toezending van deze brief als PDF-bestand gevraagd, nu klager er vanuit ging dat deze brief al was verzonden. Bij dezelfde email was gevoegd een brief van de wederpartij. Klager werd verzocht te reageren. Uit de bewuste email leidde klager af dat de brief aan de wederpartij nog steeds een concept betrof. Klager heeft daarop zijn wijzigingen voorgesteld. De brief was echter al eerder verstuurd. Verweerder heeft uitleg over de gang van zaken gegeven. De daarmee gemoeide tijd bracht verweerder aanvankelijk in rekening. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de declaratie, voor zover het deze werkzaamheden betrof, uiteindelijk gecrediteerd.

Nu er in deze overduidelijk sprake is van een misverstand en de kosten die aan het rechtzetten van het misverstand verbonden waren uiteindelijk zijn gecrediteerd, is de voorzitter van oordeel dat dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder zou de kwestie voorts niet naar behoren voor klager hebben behandeld door voortdurend met hem in discussie te treden over de wijze waarop zou moet worden geprocedeerd en met de wederpartij moeten worden gecommuniceerd. Verweerder erkent dat er sprake was van deze discussies. Verweerder heeft geprobeerd klager ervan te overtuigen dat het aan verweerder is, na afstemming met klager, om te bepalen op welke wijze de zaak door verweerder zou worden behandeld. De voorzitter acht dit standpunt van verweerder juist. Derhalve is ook dit onderdeel van klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.

Het laatste onderdeel van klachtonderdeel b betreft het verwijt dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan de onheuse bejegening van de wederpartij die klager als smaad en laster heeft betiteld. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat hij in de stellingen van klager op dit punt onvoldoende aanleiding en belang zag om een en ander in de processtukken te verwerken dan wel daarvoor een aparte procedure te beginnen. Verweerder heeft zich overeenkomstig de opdracht tot de procedure tot het innen van dwangsommen beperkt en heeft ten aanzien van klager duidelijk willen maken dat naar zijn overtuiging het niet in het belang van klager was daarop in het kader van de inning van de dwangsommen uitgebreid op in te gaan. Ook dit onderdeel van klachtonderdeel b raakt in feite de vrijheid van handelen die verweerder als advocaat heeft en de daaraan grenzende verantwoordelijkheid. Verweerder treft geen tuchtrechtelijk verwijt aan het feit dat hij, in strijd met het verzoek van klager geen aandacht heeft besteed in het kader van de inning van de dwangsommen aan de beweerde smaad en laster. Verweerder had voorts niet de opdracht om in een aparte procedure de wederpartij daarvoor aan te spreken. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Voorzitter

Deze beslissing is gegeven op 27 oktober 2010 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 28 oktober 2010.