ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1243 Raad van Discipline Arnhem 10-152

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1243
Datum uitspraak: 21-11-2010
Datum publicatie: 30-12-2010
Zaaknummer(s): 10-152
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht betreft optreden verweerder in boedelscheiding en andere kwesties van klaagster in de periode 2003 en 2006. Nadat klaagster zich in april 2009 tot de adjunct-secretaris heeft gewend met haar bezwaren heeft zij nog tot februari 2010 gewcaht met die op papier te zetten en in te dienen. Geen rechtvaardiging voor het totale tijdverloop sedert het begin althans einde van de relatie. Kennelijk niet-ontvankelijk wegens overschrijding redelijke termijn.

10-152

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

klaagster

wonend te [woonplaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1.

Klaagster heeft zich bij brief d.d. 2 april 2010 over verweerder beklaagd. De klacht is geïnstrueerd en de stukken zijn op 20 oktober 2010 ingezonden en op 22 oktober 2010 door de raad ontvangen.

2.

Verweerder is voor klaagster als advocaat opgetreden in een echtscheidingsprocedure en bij de daar opgevolgde boedelscheiding.

De klacht behelst de navolgende onderdelen:

1. In de boedelscheidingsprocedure heeft verweerder mij onvoldoende deskundig en voortvarend bijgestaan onder andere door voorbij te gaan aan informatie die ik hem verschafte en door geen rekening te houden met mijn wens om niet deel te nemen aan mediation. Bovendien werd ik gebrekkig geïnformeerd onder andere over het instellen van hoger beroep.

2. Sedert [….] 2003 schoot verweerder tekort door niet adequaat en voortvarend op te treden onder andere met betrekking tot de incest en fraude waarover ik hem informeerde en het beslag dat in [….] 2006 werd gelegd op mijn AOW uitkering.

3. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de rol die zijn secretaresse speelde.

4. [Verweerder] heeft met mij afspraken gemaakt voor een afbetalingsregeling met betrekking tot zijn declaraties, toch werd de vordering middels een deurwaarder geïncasseerd.

5. Verweerder is door zijn optreden verantwoordelijk voor zowel materieel als immaterieel nadeel dat ik sinds 2006 lijdt. Ook het optreden van zijn secretaresse heeft mij aanzienlijk nadeel berokkent. Dat is mede veroorzaakt doordat verweerder in 2006 liet weten niet langer bereid te zijn mijn belangen te behartigen.

3.

Verweerder bestrijdt die grieven van klaagster en voor een deel ook de feitelijke juistheid van hetgeen klaagster aanvoert.

4.

Op de klacht kan door de voorzitter van de raad van discipline ingevolge de hem in artikel 46 g lid 1 Advocatenwet gegeven bevoegdheid worden beslist.

5.

Aan de relatie tussen klaagster en verweerder is eind 2006 een einde gekomen. Uit de klachtbrief blijkt dat klaagster in [….] 2009 de adjunct - secretaris van de orde telefonisch benaderd heeft met haar klachten over de wijze waarop verweerder haar belangen (sedert [….] 2003) in de echtscheidings - dan wel boedelscheidingsprocedure heeft behartigd. Dat was al laat en van een verklaring daarvoor blijkt niet.

Uiteindelijk heeft klaagster haar bezwaren op […] 2010 op papier gezet. Dat is té laat. Waarom zij daarmee tien maanden na haar contact met de adjunct-secretaris wachtte is eveneens niet gebleken. Van een goede, geldige reden die een rechtvaardiging biedt voor dat (het totale) tijdsverloop sedert [….] 2003 of het einde van de relatie blijkt niet. Alhoewel het Advocatentuchtrecht geen wettelijke verjarings- of vervaltermijnen kent, is het vaste jurisprudentie van de raden en het hof van discipline dat een klager die té lang wacht met het indienen van een klacht daarin niet ontvankelijk wordt verklaard. Dat moet hier gebeuren. Een advocaat moet erop kunnen rekenen dat, als gemeend wordt dat hij op beweerd tekortschieten kan worden aangesproken, dat binnen een redelijke termijn gebeurt. Dat is ook van belang voor een goede en efficiënte tuchtrechtspraak en voor de reconstructie van de feiten die daarbij spelen.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

de klacht van klaagster tegen verweerder is kennelijk niet - ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 21 november 2010 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof  te Arnhem, en in afschrift verzonden op 22 november 2010.

Mr. B.P.J.A.M. van der Pol

voorzitter