ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1219 Raad van Discipline Arnhem 10-38
ECLI: | ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1219 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-11-2010 |
Datum publicatie: | 20-12-2010 |
Zaaknummer(s): | 10-38 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht zag op het leggen van een conservatoir beslag namens een niet bestaande vennootschap, het niet onverwijld opheffen daarvan, het zonder toestemming van klaagster optreden namens een vennootschap waarvan klaagster, naast haar ex-echtgenoot / cliënt van verweerster, zelfstandig bevoegd bestuurder was, en het voeren van overbodige procedures tegen klaagster. Vergissingen zijn niet klachtwaardig. Klachten missen voorts deels feitelijke grondslag. |
10-38
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief dd. 25 maart 2010 heeft mr. M.S. van den Berg, lid van de raad van toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, aan wie de deken van genoemde orde het onderzoek van de klacht heeft opgedragen, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
klaagster
wonend te [woonplaats]
tegen
verweerster
advocaat te [plaats]
1.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 14 juni 2010, waar zowel klaagster, bijgestaan door mr. J.F. Bil, als verweerster is verschenen.
De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. D.Vergunst, voorzitter, en mrs. E. Bige, F. Klemann, G.E.J. Kornet en P.M. Wilmink, leden van de raad, en is bijgestaan door mr M.Y.A. Verhoeven als griffier.
2.
De klacht ziet op het optreden van verweerster als de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster in de procedure tot echtscheiding en daarme samenhangende procedures. Klaagster meent dat verweerster haar met een onophoudelijke stroom van haars inzien overbodige brieven en procedures het leven zuur en duur heeft gemaakt. Klaagster verwijt verweerster in het bijzonder dat zij:
a. op [….] 2006 conservatoir beslag heeft gelegd op de woning van klaagster namens - onder meer - een non-existente vennootschap;
b. dit beslag niet onverwijld heeft laten opheffen en doorhalen in de registers;
c. zonder toestemming van klaagster is opgetreden namens een vennootschap waarvan klaagster zelfstandig bevoegd bestuurder is en haar toezegging om niet meer voor deze vennootschap op te treden niet is nagekomen;
d. overbodige procedures tegen klaagster heeft gevoerd;
e. onduidelijkheid heeft laten bestaan omtrent haar tekenbevoegdheid voor [X] N.V.;
alsmede, blijkens haar toelichting ter zitting,:
f. niet heeft gereageerd op klaagsters voorstel om een regeling te treffen terzake de onderhavige klacht en niet heeft gereageerd op brieven van de deken;
g. onvoldoende zorg heeft gedragen voor waarneming van haar praktijk;
3.
De raad gaat bij zijn beslissing uit van de volgende gegevens.
Klaagster en de cliënt van verweerster, [M], hierna te noemen ‘de man’, zijn op [….] 1996 met elkaar gehuwd op huwelijksvoorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap en zonder periodiek en finaal verrekenbeding.
Klaagster heeft in 2004 met onder andere een van de man geleend bedrag van € 150.000,00, dat deze aan zijn vennootschap had onttrokken, een woning gekocht te [plaats]. Toen al liep de echtscheidingsprocedure althans de voorbereiding daarvoor. Het huwelijk is in 2006 door echtscheiding ontbonden.
De echtscheidingsprocedure is gepaard gegaan met een veelvoud aan procedures die over en weer aanhangig zijn gemaakt. In één daarvan, betreffende de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, is een schikking getroffen die is vastgelegd in proces-verbaal van [….] 2006. Het daarin voorziene overleg tussen de accountants van partijen is niet van de grond gekomen.
Toen de man in [….] 2006 signalen ontving dat klaagster de woning wilde verkopen heeft hij verweerster opdracht gegeven daarop conservatoir beslag te laten leggen. Het verzoekschrift is gesteld op naam van de man én ‘de besloten vennootschap aannemingsbedrijf [….] en VO B.V., gevestigd te [plaats]’. Bedoeld was echter de besloten vennootschap aannemingsbedrijf. Het verlof is verleend op [….] 2006, nog diezelfde dag is beslag gelegd.
Klaagster werd tot dan toe bijgestaan door mr. [Y], advocate te [plaats].
Bij brief d.d. [….] 2006 heeft mr. [D] (broer van mr. [Y]), die klaagster ook in de onderhavige klachtprocedure bijstaat, aan verweerster bericht dat hij ‘de boedelverdeling en wat daarmee samenhangt, zoals aangekaart in het beslagrekest d.d. [….] jl. en daarop gevolgde dagvaarding’ verder voor klaagster zou behandelen.
[D] heeft er in die brief aandacht voor gevraagd dat hij de vennootschap aannemingsbedrijf [….] en VPO B.V. niet kon traceren en heeft verzocht om opheldering of verweerster namens een non-existente vennootschap beslag heeft laten leggen.
Vervolgens bericht [D] in diezelfde brief ‘voor de goede orde’ dat zijn cliënte als zelfstandig bevoegd bestuurder van VPO B.V. aan verweerster geen opdracht heeft gegeven voor deze (rechts-)handelingen en verzoekt– en voor zover rechtens vereist: sommeert – hij haar om deze (rechts)handelingen per ommegaande ongedaan te maken en om op geen enkele wijze enige (rechts)handelingen voor of namens VPO B.V. te verrichten.
Voorts schrijft [D]: “Uw mededeling in het verzoekschrift dat “de vennootschap”, waaronder volgens het verzoekschrift een non-existente en/of mogelijk VPO B.V. mede begrepen, vorderingen op cliënte zou hebben is feitelijk en rechtens onjuist en is als misleiding van de Rechtbank te beschouwen. Dat aangeduide non-existente vennootschap en/of VPO B.V. immers geen vorderingen op cliënte heeft, blijkt genoegzaam uit de door u in verschillende procedures ingediende processtukken. Het is u uiteraard tevens genoegzaam bekend dat “aannemingsbedrijf [….]” (welke vennootschap is bedoeld?) en/of de heer [M] per saldo evenmin vorderingen op cliënte hebben.”
Blijkens de incidentele antwoordconclusie van [….] 2007 traden in de op het beslag gevolgde dagvaardingsprocedure op als eisers de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. aannemingsbedrijf [….] en [M].
Bij brief d.d. [….] 2007 bericht [D] aan verweerster dat hij naar aanleiding van zijn brief van [….] 2006 nog niet van haar mocht vernemen en verzoekt hij haar hem per ommegaande alsnog te berichten. Hij vervolgt met het verzoek hem te berichten of de dagvaarding van [….] 2006 met zich brengt dat [M] thans van opvatting is dat de overeenkomst van [….] 2006 is vervallen. Voortsgeeft hij een voorzet met contouren voor een regeling.
Dat voorstel / die voorzet is door [M] afgewezen. Verweerster heeft dat telefonisch aan [D] laten weten.
[D] heeft daarop bij brief van [….] 2007 aan verweerster onder meer geschreven
a. dat hij nog geen blijk van opheffing van het beslag vanwege de beslagleggers mocht ontvangen;
b. dat in het document van [….] 2006 een uiterst lacuneuze verdelingsregeling is opgenomen;
c. dat [M] stelselmatig de uitwerking en effectuering van een regeling in de weg heeft gestaan
d. dat de beslaglegging in strijd is met voormeld document;
en heeft, ´voor zover in het document van [….] 2006 al een overeenkomst tussen partijen valt af te lezen´, deze overeenkomst ´bij deze´ namens zijn cliënte wegens toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van [M] buitengerechtelijk ontbonden.
Bij door de deurwaarder aan [M] betekende brief van [….] 2007 heeft [D] aan [M] ook rechtstreeks een soortgelijk bericht doen uitgaan, alsmede, per fax, op [….] 2007, een sommatie aan de accountant van de vennootschap, welke zich niet bij de stukken bevindt.
Verweerster heeft daarop bij brief d.d. [….] 2007 – kort samengevat – als volgt gereageerd:
- meer dan 2 jaar geleden is afgesproken dat [M] de bedrijfsvoering van VPO zou voortzetten zonder bemoeienis van klaagster, zulks in de verwachting dat snel duidelijk zou worden wie na afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden de aandelen van VPO zou overnemen;
- de sommatie aan de accountant is met deze afspraak in strijd, er moet kunnen worden doorgewerkt in de vennootschap;
- verweerster heeft het voor elkaar gekregen dat de accountants elkaar op [….] 2007 zouden treffen voor uitwisseling van gegevens, zij het dat die bespreking naar aanleiding van de sommatiefax van [D] van [….] aan de accountant van [M] niet is doorgegaan.
- de accountant van de man zal alsnog de gegevens, voor zover in zijn bezit, aan de accountant van mevrouw aanreiken;
- het is niet haar cliënt maar de cliënte van [D] die keer op keer niet reageert op sommaties om haar accountant deugdelijk te instrueren; grond voor ontbinding van de overeenkomst van [….] 2006 ontbreekt; haar cliënt blijft nakoming vorderen.
- met betrekking tot het beslag is cliënt bereid het namens de inderdaad niet bestaande vennootschap gelegde beslag op te heffen, maar niet dat van hem privé; het lijkt aangewezen om dat beslag ter besparing van onnodige kosten dan maar als geheel te laten rusten, maar als u of uw cliënte dat anders wil hoor ik graag van u;
- de stelling dat de beslaglegging in strijd zou zijn met het proces verbaal van [….] 2006 kan verweerster niet volgen; zodra aan de in dat proces verbaal vervatte overeenkomst uitvoering is gegeven zal het beslag worden opgeheven.
[D] meldt zich dan bij brief d.d. [….] 2007 opnieuw bij verweerster, nu inzake de procedure waarin zijn cliënte achterstallig salaris en huurpenningen vordert van VPO voornoemd en waarin verweerster optreedt als advocaat van VPO. Hij wijst verweerster erop dat zij niet zonder instructie van zijn cliënte als zelfstandig bevoegd bestuurder voor VPO kan optreden en verbiedt haar als zodanig op te treden. [D] vermeldt tevens dat verweerster reeds gedurende de periode met ingang van 2003 als advocaat voor VPO optreedt en attendeert op zijns inziens tegenstrijdige belangen tussen [M] en klaagster die zich mede uitstrekken over hun posities als bestuurder van en aandeelhouder in VPO.
In de hiervoor genoemde incidentele conclusie van antwoord van [….] 2007 erkent verweerster dat zij in het beslagrekest abusievelijk een verkeerde naam van de vennootschap heeft genoemd. Die fout heeft zij in de dagvaarding hersteld. Zij meent dat die fout niet afdoet aan de rechtmatigheid van het beslag zoals dat namens [M] privé is gelegd en stelt dat het beslag dat is gelegd namens de niet bestaande vennootschap op zo kort mogelijke termijn zal worden opgeheven en doorgehaald.
[D] had – zo begrijpt de raad- nog geen kennis genomen van die conclusie toen hij bij brief d.d. [….] 2007 nog eens verzocht – en sommeerde – tot opheffing van ´voornoemd´ beslag. Hij merkt in dat verband nog op dat de beslaglegging zou hebben plaatsgevonden voor een niet-bestaande vordering en overigens in strijd
zou zijn met het document van […..] 2006.
Verweerster heeft daarop bij brief d.d. […..] 2007 laten weten dat zij omtrent de sommatie tot het staken van haar werkzaamheden voor VPO met haar cliënt zal moeten overleggen, dat zij dat en het doorhalen van het beslag dat is gelegd namens de niet-bestaande vennootschap heeft geagendeerd voor na haar vakantie, op [….], en dat zij bestrijdt dat het zou gaan om beslag voor een niet-bestaande vordering. Dat is volgens verweerster nu juist een van de onderwerpen die de accountants zullen moeten bespreken.
Bij brief d.d. [….] 2007 heeft verweerster aan [D] laten weten dat de opheffing van het beslag zijdens de niet-bestaande vennootschap in gang was gezet. Later bleek dat het beslag diezelfde dag was doorgehaald. De doorhaling betrof echter het gehele beslag zodat verweerster de deurwaarder heeft verzocht om die fout te herstellen door op verzoek van haar cliënt een verklaring van waardeloosheid in het kadaster te laten inschrijven tot herstel van de eerder ingeschreven verklaring van waardeloosheid, met als doel dat het namens haar cliënt gelegde beslag weer zou herleven. Die nieuwe verklaring van waardeloosheid van [….] 2007 bevindt zich evenals de oorspronkelijke verklaring van [….] 2007 bij de stukken. Verweerster heeft [D] bij brief van [….] 2007 over de gang van zaken geïnformeerd en hem die verklaringen toegezonden. Letterlijk heeft zij hem bericht: “In vervolg op mijn faxbericht aan u van [….] dezer kan ik u thans bevestigen dat het beslag namens de niet-bestaande vennootschap op [….] jl. door de deurwaarder is opgeheven. Het bewijs van doorhaling zend ik u bijgaand, voor de goede orde toe. … U treft bijgaand tevens aan de verklaring van waardeloosheid ter zake van de eerste verklaring van waardeloosheid, waaruit blijkt dat het beslag dat door cliënt in privé is gelegd in stand is gelaten.”
Bij diezelfde brief heeft zij [D] laten weten geen werkzaamheden meer voor VPO te zullen verrichten, uiteen gezet hoe zij er destijds toe had kunnen komen dat wel te doen, zich toen bij het opstellen van de conclusies van antwoord in de door klaagster onder andere tegen VPO B.V. (ook [M] privé was gedaagd) bij de kantonrechter aangespannen procedures niet had gerealiseerd dat er hier – voor wat betreft VPO (rvd) - een tegenstrijdig belang speelde, en daarvoor aan klaagster haar welgemeende excuses aangeboden.
Even later, bij brief d.d. [….] 2007, bericht zij aan de rechtbank, sector kanton, in verband met de aanstaande comparitie van partijen op [….] 2007, dat zij niet langer optreedt namens VPO B.V. en dat naar het zich laat aanzien VPO ter zitting zal worden vertegenwoordigd door haar beide bestuurders, te weten partijen.
Bij haar brief zendt zij een afschrift mee van de statuten van de vennootschap waarin de vertegenwoordigingsbevoegdheid in artikel 11 aldus is geregeld dat in alle gevallen waarin de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met één of meer directeuren de vennootschap niettemin door de directie wordt vertegenwoordigd. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan iedere directeur. Artikel 15 vermeldt dat bij staken van de stemmen (iedere partij houdt in casu 50% van de stemmen) het voorstel is verworpen.
Eerst uit een brief van [D] van [….] 2007 wordt aan verweerster duidelijk dat het namens de non-existente vennootschap gelegde beslag toch niet was opgeheven. Toen werd ook duidelijk dat de woning al op [….] 2006 belast was met een hypotheek van € 521.000,00. Deze hypotheek was volgens verweerster bij controle voorafgaand aan het beslag destijds nog niet ingeschreven.
De woning is tenslotte in [….] 2007 verkocht.
4.
De raad beoordeelt de klachten als volgt.
Met betrekking tot het algemene verwijt van klaagster dat verweerster haar met een onophoudelijke stroom van overbodige brieven en procedures het leven zuur en duur heeft gemaakt overweegt de raad het volgende. Kennelijk is in en om de scheiding van klaagster heel veel geschreven en geprocedeerd. Dat klaagster daaronder te lijden heeft gehad is goed voorstelbaar. In het onderhavige klachtdossier bevinden zich echter geen aanwijzingen dat aan verweerster van dat vele schrijven en procederen een verwijt valt te maken en dat zij bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden.
Met betrekking tot de meer specifieke klachtonderdelen overweegt de raad als volgt.
Ad a
Dat verweerster beslag heeft gelegd namens een non-existente vennootschap is op zichzelf niet klachtwaardig. De raad acht het alleszins aannemelijk dat hier sprake was van een vergissing. Niet is gebleken dat verweerster, zoals [D] in zijn brief van [….] 2007 aan haar heeft beweerd, met de verhaspeling van de naam van de B.V. het streven van haar cliënt om het leven van klaagster zoveel mogelijk zuur en onmogelijk te maken heeft willen faciliteren. Die boude stelling strookt ook niet met de opstelling van verweerster, noch ter zitting noch in haar correspondentie van destijds. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad b
De raad is nagegaan wanneer precies verweerster door [D] is gesommeerd tot opheffing van het beslag. Daarvan is niet eerder sprake geweest dan in de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [….] 2007.
In de brief van [….] 2006 heeft [D] alleen gesommeerd tot het per ommegaande ongedaan maken van deze rechtshandelingen. Dat laatste sloeg terug op eventuele namens de VPO B.V. – hierna te noemen VPO - verrichte rechtshandelingen. Daarvan was met het beslag geen sprake. Ook in de latere brieven van [D] is de raad geen sommatie tot opheffing tegen gekomen.
Verweerster heeft in haar conclusie van antwoord in dat incident van [….] 2007 toegezegd het beslag dat is gelegd namens de niet bestaande vennootschap op zo kort mogelijke termijn te zullen opheffen en doorhalen. [D] heeft daar blijkbaar genoegen mee genomen.
Verweerster heeft eerst op [….] 2007 werk gemaakt van de partiële opheffing. Dat is wel laat, maar in dit geval niet te laat omdat het beslag namens haar cliënt toch zou blijven liggen en het belang van klaagster bij deze partiële opheffing zodoende gering was.
Dat vervolgens de deurwaarder ondanks zijn beperkte opdracht het gehele beslag met een verklaring van waardeloosheid van [….] 2007 ongedaan had gemaakt is ongelukkig maar deerde klaagster niet. Verweerster heeft de deurwaarder direct nadat zij dit geconstateerd had opdracht gegeven die vergissing te herstellen. Die heeft daarop een tweede verklaring van waardeloosheid van [….] 2007 uitgebracht.
Verweerster heeft [D] bij fax van eveneens [….] 2007 beide verklaringen van waardeloosheid toegezonden en heeft daarbij vermeld dat daaruit bleek dat het beslag dat door haar cliënt privé was gelegd in stand was gelaten.
Daar heeft klaagster niet tegen geprotesteerd. Verweerster mocht er dan ook vanuit gaan dat partiële opheffing voldoende was.
Dat later begin [….] 2007 pas het besef ontstond, eerst bij [D] en vervolgens bij verweerster, dat met de tweede verklaring van waardeloosheid het gehele beslag weer was gaan herleven – bij goede lezing zou dat alle betrokkenen direct duidelijk zijn geweest – is niet echt fraai te noemen. Verweerster had er op toe moeten zien dat hetgeen zij zei dat gedaan was ook daadwerkelijk had plaats gevonden. Klaagster had echter van haar kant alle commotie rond de opheffing van het beslag kunnen voorkomen door van meet af aan te (laten) melden dat zij kort voor de beslaglegging op haar woning een tweede hypotheek had gevestigd van een zodanige omvang (ruim vijf ton) dat het beslag alleen al daarom zonder betekenis zou zijn. De raad is dan ook van oordeel dat verweerster hier geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Ook dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.
Ad c
Verweerster heeft ter verklaring van haar optreden voor VPO in de door klaagster tegen VPO aanhangig gemaakte procedures naar voren gebracht dat zij zich niet direct heeft gerealiseerd dat hier een tegenstrijdig belang speelde. Zij trad al op voor VPO sedert 2003 en haar cliënt voerde al geruime tijd, nadat zulks twee jaar eerder in een viergesprek was besloten, alleen het bestuur over deze vennootschap zodat zij hem en de vennootschap kennelijk heeft vereenzelvigd, zoals ook klaagster dat blijkens de inhoud van de dagvaardingen zou hebben gedaan.
Verweerster heeft zich als raadsvrouwe van VPO onttrokken nadat [D] bij brief d.d. [….] 2007 namens klaagster tegen haar optreden in de twee door klaagster tegen VPO aanhangig gemaakte kantongerechtsprocedures bezwaar had gemaakt.
De raad is van oordeel dat verweerster zich al eerder van die belangentegenstelling rekenschap had kunnen geven, te weten toen haar door [D] bij brief d.d. [….] 2006 was gesommeerd zich van rechtshandelingen namens VPO te onthouden. Toen echter VPO door klaagster werd gedagvaard deed zich de situatie voor dat, wie ook VPO zou bijstaan, dat zou doen zowel mede namens klaagster als zelfstandig bevoegd bestuurster als tégen klaagster. Voor dit duivels dilemma had een oplossing gevraagd kunnen worden aan de Ondernemingskamer, maar verweerster heeft er kennelijk na overleg met haar cliënt voor gekozen zich te onttrekken. Tijdens de comparitie van [….] 2007 heeft zij formeel slechts haar cliënt bijgestaan. Dat zij toen mogelijk ook iets heeft opgemerkt dat alleen of vooral VPO aanging acht de raad in deze kluwen van verwikkelingen waarin klaagster en [M] verwikkeld waren niet onbegrijpelijk, in elk geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Ad d
De raad is niet gebleken van overbodige procedures, klaagster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is geweest. Het verweer in de procedures tot betaling van huur en salaris komt de raad niet als bij voorbaat kansloos voor. Dit onderdeel is daarom ook ongegrond.
Ad e
Verweerster heeft op het punt van de tekenbevoegdheid voldoende duidelijkheid geboden. Dit onderdeel is dus ongegrond.
Ad f
Verweerster is niet gehouden om in het kader van een tuchtrechtelijke procedure te reageren op een voorstel van klaagster om terzake een regeling te treffen.
De deken kan indien hij dat nodig vindt er zelf voor opkomen wanneer zijn brieven niet worden beantwoord. Overigens is de raad niet gebleken van een belangwekkend niet reageren op brieven van de deken.
Ad g
Dit onderdeel van de klacht mist feitelijke grondslag, verweerster had wel voor waarneming gezorgd, mr. [L] was beschikbaar.
De beslissing van de raad luidt als volgt:
de klacht van klaagster tegen verweerster is in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2010.
griffier voorzitter