ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1212 Raad van Discipline Arnhem 10-99 b/c

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1212
Datum uitspraak: 08-11-2010
Datum publicatie: 13-12-2010
Zaaknummer(s): 10-99 b/c
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 c Advocatenwet
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Vaststelling vergoeding voor rapporteur.

10-99b/c

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

inzake en naar aanleiding van het verzoek van mr. [A] tot vaststelling van de hem toekomende vergoeding voor zijn werkzaamheden als onderzoeker, rapporteur en vertegenwoordiger van dan wel over mr. [B], tot 9 juli 2010 advocaat te [plaats], diens praktijkvennootschap en de stichting derdengelden van dat kantoor.

1. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de raad van 4 oktober 2010, waar zowel [A] als de deken zijn verschenen. [B] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van het verzoek zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, G.E.J. Kornet en P.R.M. Noppen, leden van de raad, en is bijgestaan door mr M.Y.A. Verhoeven als griffier.

2. Na of tijdens die behandeling is op het kantooradres van de griffier van de zijde van [B] een wrakingsverzoek binnen gekomen, gericht tegen de voorzitter. Dat verzoek is door de raad (in een andere samenstelling) op 25 oktober 2010 behandeld en bij beslissing van 5 november 2010 afgewezen.

3. De raad en zijn voorzitter hebben op 14 juli 2010 als volgt beslist op de desbetreffende verzoeken van de deken tot schorsing van [B] in de uitoefening van de praktijk met nevenvoorzieningen en tot het instellen van een onderzoek:

(de raad)

1. schorst verweerder op de voet van artikel 60 ab en 60 b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk als advocaat en als bestuurder van diens praktijkvennootschap;

2. bepaalt dat de deken de aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde bezwaren voor zover het om de grondslag ex art. 60 ab gaat binnen 6 weken ter kennis van de raad brengt; 

3. verstaat dat het verzoek tot schorsing op grond van 60 b Advocatenwet eveneens de schorsing draagt nu verweerder er om redenen zoals hiervoor vermeld geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen;

4. bepaalt bij wijze van voorziening dat mr. [A], advocaat te [plaats], de bevoegdheid heeft zich toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de praktijk van verweerder en diens praktijkvennootschap wordt gevoerd en tot zijn archieven en boekhouding (waar die zich ook bevinden), desnoods met behulp van de sterke arm, en dat deze advocaat in het belang van de cliënten van verweerder naar bevind van zaken die maatregelen mag nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn, een en ander zo lang de deken dat geraden acht en de aangewezen advocaat zich daartoe beschikbaar houdt;

5. bepaalt voor zover hier niet op andere wijze rechtsgeldig in kan worden voorzien, dat mr. [A] voornoemd verweerder vertegenwoordigt in het bestuur van de praktijkvennootschap van verweerder en van de stichting beheer derdengelden van dat kantoor, zulks met uitsluiting van verweerder zelf;

6. bepaalt dat mr. [A] voornoemd zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen een -ten laste van verweerder of diens praktijkvennootschap te brengen- vergoeding van ten hoogste € 250,-  per uur exclusief BTW en exclusief de kosten van diens administratieve ondersteuning (te berekenen tegen het tarief dat voor die ondersteuning hem of diens kantoor kost) en reiskosten (zijnde € 0,75 per gereden kilometer), zulks met een maximum van (voorshands) 50 uur in totaal voor mr. [A];

7. bepaalt dat verweerder aan mr. [A] voornoemd binnen 5 (vijf) werkdagen na dagtekening van deze beslissing op een door mr. [A] aan te wijzen rekening een voorschot zal voldoen van (vooralsnog) € 7.500,--   en (vooralsnog) € 1.500, -- aan kosten van administratieve ondersteuning, alles exclusief BTW en reiskosten welk bedrag hangende het onderzoek op verzoek van deze kan worden verhoogd;

8. machtigt mr. [A] om hetgeen hem aan voorschotten toekomt, telkens als dat aan de orde is, ten behoeve van zichzelf onder zich te nemen uit of af te zonderen van de tegoeden van de lopende rekeningen (niet zijnde de rekening derdengelden) van het kantoor van verweerder;

9. bepaalt dat eventueel defungeren van mr. [A] voordat deze beslissing zijn kracht verliest niet leidt tot een herstel van de met deze beslissing aan verweerder ontnomen bevoegdheden.

(de voorzitter)

10. wijst toe het verzoek ex artikel 60 c Advocatenwet en gelast een onderzoek naar de toestand waarin de praktijk van verweerder zich bevindt. Hij benoemt daartoe mr. [A], advocaat te [plaats], tot rapporteur en bepaalt dat deze binnen zes weken aan de deken verslag uitbrengt. Het hiervoor onder 4 en 6 t/m 9 door de raad bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

4. [A] heeft bij brief d.d. [….] 2010 verslag uitgebracht van zijn bevindingen en werkzaamheden. Hij heeft in zijn begeleidende brief daarbij verzocht om verhoging van het aantal uren dat in voormelde beslissing voor zijn werkzaamheden voorshands was begroot op 50 tot de daadwerkelijk door hem bestede tijd, op dat moment 76 uur exclusief reistijd.

Nadien zijn daar blijkens de op 27 september 2010 door [A] overgelegde urenstaat – gemodereerd, zoals ook die 76 uur dat al waren  - nog 6 uur bijgekomen.

5. [A] heeft verzocht hem naast voormelde uurvergoeding de volgende vergoeding toe te kennen:

- reiskosten 648 kilometer á € 0,75 = € 486,00

- kantoorkosten forfaitair € 75,00

(beide posten straks te vermeederen met de BTW)

- griffierecht inzake ontbindingsprocedure € 298,00

- ondersteuning mw. [D] € 575,00.

Tesamen met de uurvergoeding ad € 250,00 per uur voor 82 uur vermeerderd met de BTW daarover komt de raad op een totaal bedrag van € 25.935,-.

6. [A] heeft uit hoofde van de hem daartoe in voormelde beslissing verleende bevoegdheid ten laste van de advocatenvennootschap aan voorschotten op zijn derdenrekening onder zich genomen een totaal bedrag van € 25.583,06.

7. De raad is van oordeel dat de door [A] verrichte werkzaamheden, waarvan blijkt uit zijn rapport en nadere brieven van [….] en [….] 2010 alsmede zijn toelichting ter zitting, toekenning van de door hem verzochte vergoeding volledig rechtvaardigen. De raad zal hem deze vergoeding toekennen.

8. De raad is van oordeel dat het rapport een zodanig zorgelijk beeld schetst van de praktijkvoering van [B] en diens praktijkvennootschap dat de bij beslissing van 14 juli 2010 opgelegde schorsing voor onbepaalde tijd dient voort te duren en in elk geval totdat de bij beslissing van heden door de raad op de klachten van de deken uit te spreken schrapping van het tableau in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.

9. Gelet op het hiervoor onder 7 en 8 weergegeven oordeel alsmede op het feit dat [B] voor dat zorgelijke beeld verantwoordelijk is te stellen, zal de raad in overeenstemming met artikel 60 d lid 4 Advocatenwet bepalen dat de kosten van het onderzoek geheel door [B] en/of zijn praktijkvennootschap (waarin geen andere advocaten participeren) gedragen moeten worden. Het is niet gesteld of gebleken dat [B] en/of zijn praktijkvennootschap niet in staat zijn die kosten te dragen. Bij het oordeel dat die kosten aan die zijde moeten vallen heeft de raad zich ook laten leiden door artikel 12 lid 4 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit.

10. [A] heeft tenslotte nog verzocht om ontslag uit zijn rol van rapporteur en vertegenwoordiger. De raad zal dat verzoek inwilligen. In zijn opvolging behoeft niet te worden voorzien ondanks het feit dat de schorsing, zoals hiervoor in punt 7 aangegeven, zal moeten voortduren. De praktijk van mr. [B] is beëindigd. Alle zaken zijn overgedragen. Nadere voorzieningen zijn in zoverre en op dat punt niet nodig. Waar het gaat om de stichting derdengelden is van belang dat de statuten daarvan in overeenstemming zijn met de Modelovereenkomst kantoor-stichting derdengelden hetgeen ingevolge art. 5.1. onder d met zich brengt dat aan het bestuurslidmaatschap van [B] een einde is gekomen (omdat hij geen advocaat meer is) en ingevolge art. 5.2 dat de deken in die vacature kan voorzien. Daarvoor geldt dus hetzelfde, net als voor de kwestie van het archief: [B] blijft ook zonder een nadere voorziening op zijn verantwoordelijkheid daarvoor aan te spreken.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

1. aan [A] komt een vergoeding toe van € 25.935,- (vijfentwintig duizend negenhondervijfendertig euro).;

2. verstaat dat [B] althans zijn praktijkvennootschap deze vergoeding zal betalen;

3. machtigt [A] om deze vergoeding ten laste van [B] c.q. verweerders advocatenvennootschap te betalen uit het depot op zijn, [A]’s, derdenrekening voor zover dat depot daartoe toereikend is;

4. verleent [A] zoals door hem verzocht (maar pas) per datum van deze beslissing ontslag uit de functie(s) waarin hij door de raad op 14 juli 2010 werd benoemd en ontheft hem van de taken waarmee hij toen werd belast.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2010.

griffier     voorzitter