ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1208 Raad van Discipline Arnhem 10-133

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1208
Datum uitspraak: 08-11-2010
Datum publicatie: 13-12-2010
Zaaknummer(s): 10-133
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Schrapping op verzoek van de deken. Stichting derdengelden niet op orde.  Jaarekeningen van praktijkvennootschap jarenlang niet gedeponeerd. Financiële positie niet kenbaar. WA-premie niet voldaan tgv advocaat-medewerker (voor hem onbekend) niet verzekerd was.  Niet betalen van belastingen (agv betalingsonmacht): ongewenst maar levert geen tuchtrechtelijk verwijt op omdat voor advocaat geen zwaardere maatstaf geldt dan voor iedere andere belastingplichtige.

10-133

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief dd. 9 september 2010 heeft mr A.P.J.M. de Bruyn, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad gebracht zijn bezwaren tegen

verweerder,

tot [….] 2010 advocaat te [plaats],

wonend te [woonplaats],

1. De bezwaren zijn behandeld ter openbare zitting van de raad van 4 oktober 2010, waar alleen de deken is verschenen. [B] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De raad heeft bij de behandeling zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, G.E.J. Kornet en P.R.M. Noppen, leden van de raad, en is bijgestaan door mr M.Y.A. Verhoeven als griffier.

2. Na of tijdens die behandeling is op het kantooradres van de griffier van de zijde van [B] een wrakingsverzoek binnen gekomen, gericht tegen de voorzitter. Dat verzoek is door de raad (in een andere samenstelling) op 25 oktober 2010 behandeld en bij beslissing van 5 november 2010 afgewezen.

3. Voorgeschiedenis

De deken heeft bij brief d.d. [….] 2010 aan de raad verzocht verweerder met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van de praktijk op de voet van artikel 60 ab en/of 60 b en daarbij de nodige voorzieningen te treffen, alsmede aan de voorzitter van de raad verzocht om een onderzoek te gelasten op de voet van artikel 60 c Advocatenwet.

Dat verzoek is behandeld ter zitting van de raad van [….] 2010, waar zowel de deken als verweerder is verschenen.

De verzoeken van de deken zijn toegewezen bij beslissing van de raad respectievelijk de voorzitter van [….] 2010. Hier wordt verwezen naar de inhoud van deze beslissing welke aan deze beslissing is aangehecht, en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

Tot onderzoeker/ rapporteur en bewindvoerder is benoemd mr. [A], advocaat te [plaats].

[A] heeft bij brieven van [….] en [….] 2010 verslag uitgebracht aan de raad. De griffier heeft kopieën daarvan bij brief d.d. [….] 2010 naar de deken en verweerder gezonden.

Inmiddels had de deken bij brief d.d. [….] 2010 aan de raad verzocht om verlenging van de termijn waarbinnen hij, in vervolg op de beslissing van de raad ex artikel 60 ab Advocatenwet, zijn bezwaren tegen verweerder ter kennis van de raad diende te brengen, op de voet van het bepaalde in artikel 60 ab lid 4 Advocatenwet met 6 weken te verlengen. De raad heeft dat verzoek behandeld op [….] 2010 en bij beslissing van die datum het verzoek toegewezen.

De onderhavige brief van de deken van [….] 2010 met daarin zijn bezwaren is op […..] 2010 door de raad ontvangen. Bij brieven van diezelfde datum zijn de deken en verweerder opgeroepen voor de mondelinge behandeling van deze bezwaren op maandag 4 oktober 2010 te 14.00 uur.

4. De bezwaren van de deken, gebaseerd op de constateringen in diens verzoek tot schorsing en onderzoek bij brief d.d. [….] 2010 en de rapportage van [A] van [….] en [….] 2010, zijn de volgende.

1. Stichting Derdengelden Advocatenkantoor [B]

A.

De Stichting heeft de facto gefunctioneerd met één bestuurder, hetgeen in strijd is met haar statuten, de model statuten van de Nederlandse Orde van Advocaten en de artikelen 6 en volgende van de Verordening op de Administratie en de Financiële Integriteit (hierna: VAFIN)

B.

Er is geen / onvoldoende inzicht in de rechten en verplichtingen van de Stichting. Dit is in strijd met de statuten en artikel 2 VAFIN.

C.

Op het briefpapier van verweerder stonden, in strijd met artikel 6 lid 2 VAFIN, ook andere rekeningnummers dan het rekeningnummer van de Stichting Derdengelden.

2. Jaarrekeningen

De jaarrekeningen van verweerders vennootschappen, met name die van de praktijkvennootschap [B] Advocaten B.V., zijn sedert 2002 niet op de voorgeschreven wijze gedeponeerd bij het Handelsregister. Daarmee handelt verweerder als bestuurder van die vennootschap in strijd met de wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (artikel 2:394) en Handelsregisterwet en pleegt hij een delict op grond van de Wet op de Economische delicten (artikel 1, 4o). Dit handelen in strijd met wettelijke verplichtingen en plegen van een delict ondermijnt het vertrouwen in de advocatuur.

3. Onvoldoende inzicht in rechten en verplichtingen

Uit de rapportage van mr. [A] blijkt dat de rechten en verplichtingen van de vennootschappen, waaronder de praktijkvennootschap, niet kunnen worden vastgesteld. Dat is in strijd met de verplichtingen voor de vennootschap en zijn bestuurder uit hoofde van Boek 2 BW (met name artikel 2:10 en 2:362), en ook in strijd, voor wat betreft de praktijkvennootschap met artikel 2 VAFIN.

4. Verzekering Beroepsaansprakelijkheid

Verweerder en/of de praktijkvennootschap hebben de verschuldigde premie voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet voldaan. Dientengevolge is de dekking van de polis komen te vervallen. Verweerder en mr. [C], advocaat in dienst van de praktijkvennootschap, hebben hun werkzaamheden advocaat onverzekerd uitgevoerd. Daarmee handelde verweerder in strijd met artikel 3 en volgende van de VAFIN.

Verweerder heeft welbewust mr. [C] onverzekerd zijn werkzaamheden laten verrichten en deze daarover niet geïnformeerd.

5. Verwevenheid bedrijfsvoering

De in de rapportage beschreven feitelijke samenwerking tussen de praktijkvennootschap en [M] Factoring is in het strijd met het bepaalde in artikel 2, 3, 4, en 7 van de Samenwerkingsverordening.

Gebleken is dat het meerdere cliënten niet duidelijk was of zij met verweerder c.q.

diens praktijkvennootschap hadden gecontracteerd, dan wel met [M] Factoring.

6. Archief

De wijze waarop verweerder heeft gearchiveerd is in strijd met het bepaalde in artikel 4 van de Verordening op de Vakbekwaamheid  en artikel 8bV van de Regeling Vakbekwaamheid.

Verweerder onttrekt zich geheel aan zijn verantwoordelijkheid om het archief alsnog in overeenstemming te brengen met de daaraan te stellen eisen.

7. Niet betalen belastingen

Verweerders vennootschappen hebben al jaren niet betaald op de opgelegde aanslagen. Dat niet betalen schendt het vertrouwen in de advocatuur.

De wijze waarop door verweerder namens de vennootschappen is geprocedeerd is zelfstandig klachtwaardig. Het bezwaar tegen de dwangbevelen is kennelijk slechts ingediend om tijd te rekken, zonder dat er een grond was voor betwisting.

8. Onjuiste voorlichting/informatieverstrekking aan de deken

Blijkens het verslag van het dekenale gesprek met verweerder heeft deze een geheel andere lezing gegeven van aard en inhoud van het tegen de dwangbevelen gevoerde verweer. Verweerder deed het voorkomen dat een fout zou zijn gemaakt door zijn accountant c.q. belastingadviseur. Dat standpunt komt niet voor in de processtukken.

5. De deken heeft kenbaar gemaakt dat wat hem betreft de bezwaren (tegen de achtergrond van het tuchtrechtelijk verleden van verweerder) een schrapping rechtvaardigen. Hij heeft erop gewezen dat verweerder weliswaar zichzelf al van het tableau heeft laten schrappen, maar dat een zodanige schrapping onverlet laat de mogelijkheid dat verweerder zich opnieuw laat inschrijven en beëdigen. Bij een verzoek daartoe dient verweerder een verklaring ex artikel 2 lid 2 Advocatenwet over te leggen waaruit blijkt of hij eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Dat is een zogenaamde ‘gebonden’ verklaring die niet kan worden geweigerd.

De raad van toezicht kan verzet doen tegen inschrijving. De verzoeker wordt niet toegelaten onder meer wanneer ‘gegronde vrees bestaat dat de verzoeker inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’ (artikel 4 lid 2b Advocatenwet). De raad begrijpt dat de deken wenst dat verweerder wordt geschrapt om mogelijk te maken dat de aan de te geven schrapping ten grondslag liggende bezwaren worden meegewogen bij een eventueel verzoek tot herinschrijving van verweerder. Dat is in de ogen van de raad en gegeven de taak en verantwoordelijk van de deken (uiteraard voor zover de aangevoerde feiten zulks kunnen dragen) een gerechtvaardigd verlangen.

6. Uit het rapport van mr. [A] is met betrekking tot de verschillende bezwaren het volgende gebleken.

Ad 1

In de periode [….] 2003 tot heden is van een gezamenlijk handelen van twee bestuursleden zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 van de statuten en naleving van het twee handtekeningen systeem geen sprake geweest.

Sedert [….] 2003 staat naast verweerder mr.[D], advocaat te [plaats], als bestuurder van de Stichting Derdengelden Advocatenkantoor [B] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Mr. [D] heeft echter tegenover mr. [A] verklaard: ‘Ik weet zo niet of ik bestuurder van de stichting ben. Ik meen dat (verweerder, rvd) mij ooit vroeg om bestuurder te worden, maar ik weet niet of dat geëffectueerd is. Ik heb in ieder geval nooit als bestuurder iets gedaan. Ik heb al langer geen contact meer met (verweerder, rvd). Ik weet niet van wie de gelden zijn die de stichting onder zich heeft.

Verweerder heeft mr. [A] bevestigd dat hij zelf niet daadwerkelijk bij de stichting derdengelden betrokken is geweest. De betalingen ten laste van de rekeningen van de stichting werden feitelijk uitgevoerd door de boekhouder van het kantoor, in opdracht van (uitsluitend) verweerder als bestuurder. Mr. [D] speelde daarbij geen enkele rol, aldus verweerder in antwoord op vragen van mr. [A].

De boekhouder heeft aan mr. [A] verklaard dat hij in verband met de gelden van derden geen enkel contact had met mr. [D]. Hij merkte alleen dat (verweerder,rvd) optrad, niet dat ook mr. [D] daarbij meedeed.

Door de stichting derdengelden zijn geen jaarrekeningen opgesteld noch staten van baten en lasten. De accountant en zijn kantoor hebben nooit enige opdracht gehad van, of enige bemoeienis gehad met de stichting derdengelden.

Op [A]s’ vraag hoe de baten en lasten van de stichting kunnen worden vastgesteld heeft de boekhouder tegenover hem verklaard dat de rechthebbenden uit de zakendossiers moeten blijken, waar de desbetreffende informatie handgeschreven in zou moeten zitten. Verweerder heeft hem gezegd niet te weten wie de rechthebbenden zijn. Hij heeft de afgelopen jaren nooit (het totaal van) de saldi op de rekeningen afgezet tegen (het totaal van) de verplichtingen tegenover derden.

Op basis van de gegevens die mr. [A] ten dienste staan kan hij de vraag of de gelden die de stichting onder zich heeft voldoende zijn om de financiële verplichtingen tegenover derden na te komen niet beantwoorden.

Een tweetal vennootschappen, Horecagroothandel [K] B.V. en [L] B.V., die in de loop der tijd grote aantallen vorderingen ter incasso uit handen hebben gegeven aan [M] Factoring B.V. en/of [B] Advocaten B.V. – zij weten niet precies aan welke van beide vennootschappen -, stellen zich op het standpunt dat de geïncasseerde gelden met hen niet naar behoren zijn afgerekend en dat zij nog aanzienlijke bedragen tegoed hebben.

Blijkens nagezonden mailwisseling tussen mr. [A] en [L] resp. de advocaat van [K] van eind [….] 2010 heeft verweerder deze cliënten nog steeds niet naar behoren geïnformeerd en met hen afgerekend.

Blijkens bijlage 10 bij het rapport stond op het briefpapier van verweerders kantoor zowel een derdenrekening ( … 885) als een gewone rekening ( … 216) vermeld.

Ad 2

Mr. [A] heeft, evenals eerder de deken, vastgesteld dat [B] Advocaten B.V. sedert 2002 niet heeft voldaan aan haar verplichting om haar jaarstukken bij het handelsregister te deponeren. Verweerder heeft daarvoor als verklaring gegeven dat er sprake was van een negatief eigen vermogen dat hij niet naar buiten bekend wilde maken. Dat negatieve eigen vermogen deed zich volgens hem voor omdat de reeds betaalde maar nog niet doorberekende verschotten – en daarbij ging het om aanzienlijke bedragen – met instemming van de belastingdienst niet op de balans werden geactiveerd.

Ad 3

Op pagina 9 van zijn rapport beschrijft mr. [A] dat tussen [B] Beheer B.V., [B] Advocaten B.V. en [B] Exploitatie B.V. rekening-courantverhoudingen bestaan, maar dat daarin in de loop van enig boekjaar geen mutaties werden doorgevoerd. Eerst in het kader van de vaststelling van jaarstukken werden de onderlinge financiële verhoudingen door de accountant bepaald, hetgeen volgens deze dan nogal wat moeite kostte. Deze systematiek impliceert dat de onderlinge financiële verhoudingen en daarmee de financiële positie van elk van de vennootschappen eigenlijk permanent onduidelijk blijft.

Volgens informatie van de accountant zijn de jaarstukken over 2006 klaar en vastgesteld. Die over 2007 zijn vrijwel klaar, maar mr. [A] ontving ze (nog) niet. Het werk voor de jaarstukken 2008 is voor 20% gedaan, dat voor 2009 nog in het geheel niet. Het door [B] Advocaten aan de accountant betaalde voorschot is bij lange na niet toereikend om de werkzaamheden af te ronden.

Ad 4

Aan mr. [A] is gebleken dat verweerder c.q. de praktijkvennootschap de verschuldigde premie voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering ingaande [….] 2010 niet heeft voldaan, volgens verweerder omdat het geld daarvoor ontbrak. Blijkens telefonisch bij verzekeraar [verzekeringsmaatschappij] ingewonnen informatie zou de periode [….] 2010 tot aan de dag van betaling ongedekt blijven. Medewerker / advocaat mr. [C] was van dit niet verzekerd zijn al die tijd op de hoogte.

Ad 5

[M] Factoring B.V. oefent het factoorbedrijf uit met voorheen als kantooradres [adres] te [plaats], hetzelfde adres als het Advocatenkantoor van verweerder. Enig bestuurder (alleen bevoegd) is verweerder. Enig aandeelhoudster is verweerders echtgenote. Zij is volgens verweerder niet actief bij de vennootschap betrokken.

[M] en de advocatenvennootschap gebruikten dezelfde kantoorruimte, waarbij een onderlinge afbakening ontbrak. Beide hebben dezelfde bestuurder (verweerder) die zelfstandig bevoegd is en – tot voor kort - dezelfde boekhouder.

Voor zover recent werkzaamheden zijn verricht door [M] moet dat gebeurd zijn door personeel dat bij [B] Exploitatie B.V. – werkzaam in dezelfde kantoorruimte – in dienst was.

Buiten het kantoor wapperden twee vlaggen broederlijk naast elkaar, de één van [M] en de ander van [B] advocaten. De website van [B] advocaten ging ook over [M] en bevatte zowel het webadres www.[M].nl als het mailadres info@[M].nl.

[B] Advocaten B.V. werkte deels in opdracht van [M] Factoring B.V.. In die gevallen was het aan [M] als cliënte om de afrekening van [B] Advocaten B.V. goed te keuren en toe te staan dat het eindbedrag werd verrekend met de geïncasseerde gelden. Vanwege de personele unie in de leiding van beide vennootschappen was die goedkeuring op voorhand een gegeven. In de gevallen dat [B] Advocaten B.V. rechtsreeks optrad voor de betrokken crediteur diende deze – althans volgens de regels van de kunst – als cliënt in te stemmen met de declaratie en de daarop gebaseerde verdeling van de geïnde gelden. Voorzover de ontvangen bedragen inderdaad zijn gestort onder de stichting derdengelden maakte en maakt het derhalve voor de afwikkeling nogal wat uit of [M] dan wel de betrokken crediteur als cliënt dient de worden aangemerkt. Deze verwevenheid heeft tot een voor de cliënten ondoorzichtige situatie geleid, welke ondoorzichtigheid ook nog eens is versterkt doordat blijkens het briefpapier van [M] één van haar derdenrekeningen een rekening van de Stichting Derdengelden Advocatenkantoor [B] was. 

Ad 6

Het archief  beslaat in  totaal zo’n 100 m² met daarop dicht bijeen staande archiefstellingen, zo’n 750 strekkende meter. Een eenduidige systematiek van archiveren ontbreekt. Een deel bestaat uit oude Jurestadossiers die wegens hun ouderdom waarschijnlijk niet bewaard hoeven worden. De andere twee delen betreffen Incassodossiers (het “[M]-archief “) en het advocatenarchief. Een deel van het advocatenarchief ontbreekt. Bij de incassodossiers is onduidelijk in welke ook advocaten gewerkt hebben.

Verweerder heeft zich tegenover mr. [A] bereid verklaard het [M]-archief onder zich te nemen. Omdat de activiteiten van [M] Factoring en [B] Advocaten B.V. nauw met elkaar verweven zijn geweest, zou het kunnen zijn dat het daarbij óók om dossiers en dossierstukken van advocaten gaat waarvoor de bewaartermijn niet is verstreken.

Voor wat betreft het advocatenarchief heeft verweerder te kennen gegeven zich voor opslag en beschikbaarheid van dit deel van het archief gedurende de resterende bewaartermijn niet verantwoordelijk te achten, en evenmin voor de vernietiging van die stukken aan het einde van die termijn. Hij is ook niet bereid de kosten te dragen die met verdere bewaring en vernietiging te zijner tijd gemoeid zijn.

7. Inmiddels zijn de lopende zaken van verweerder en zijn Advocaten B.V. overgedragen aan mr. [Q] te [plaats]t.

Bij verzoekschrift d.d. [….] 2010 heeft mr. [R] in zijn hoedanigheid van curator van [B] Exploitatie B.V. het faillissement aangevraagd van [B] Advocaten B.V., [B] Beheer B.V. en [M] Factoring B.V.. De behandeling van dit verzoek is laatstelijk door de rechtbank aangehouden tot [….] 2010.

8. De raad beoordeelt de bezwaren als volgt.

Het rapport van [A] bevestigt dat de zorg die bij de deken bestond toen hij begin juli 2010 aan de raad en diens voorzitter verzocht om verweerders schorsing en voorzieningen en het gelasten van een onderzoek een gefundeerde zorg was.

Uit de rapportage van [A] blijkt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met een veelvoud van bepalingen in de Verordening op de Administratie en de Financiële Integriteit (VAFIN), de Samenwerkingsverordening, verordening op de Vakbekwaamheid, Burgerlijk Wetboek, Handelsregisterwet en de wet Economische delicten.

Verweerders handelwijze geeft blijk van een grote onverschilligheid ten opzichte van de met deze wettelijke voorschriften gediende belangen.

Bezwaar 1

Gebleken is dat verweerder de Stichting Derdengelden Advocatenkantoor [B] daadwerkelijk heeft laten functioneren met de facto hemzelf als enige bestuurder. Weliswaar stond ten tijde van het onderzoek in het handelsregister vanaf [….] 2003 mr.[D] als tweede bestuurder vermeld, maar deze heeft blijkens zijn eigen verklaring en die van de boekhouder nimmer enige daadwerkelijke betrokkenheid gehad bij de Stichting. Dat is ook door verweerder erkend.

Dit leidt tot de conclusie dat verweerder willens en wetens het publiek op het verkeerde been heeft gezet door onjuiste informatie in het handelsregister op te laten nemen, alsook jarenlang gehandeld heeft in strijd met het bepaalde in artikel 6 van de VAFIN en de (model)statuten van de Stichting. Voorschrift is en was dat het bestuur van de stichting wordt vertegenwoordigd door het bestuur dat tenminste dient te bestaan uit twee gezamenlijk handelende bestuursleden.

Voorts ontbreekt nog steeds elk inzicht in de rechten en verplichtingen van de Stichting hetgeen in strijd is met artikel 2 van de VAFIN.

Verweerder heeft eveneens in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 6 van de VAFIN doordat op het briefpapier van zijn advocatenkantoor ook andere rekeningnummers stonden vermeld dan dat van de Stichting Derdengelden.

Deze bezwaren zijn terecht voorgedragen.

Bezwaar 2

Verweerder heeft jarenlang – sedert 2002 - in strijd gehandeld met de op hem rustende verplichtingen om de jaarstukken van de vennootschappen, met name van de praktijkvennootschap, te deponeren bij het handelsregister. Zulks is in strijd met de desbetreffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet en de wet op de Economische Delicten. Hetgeen verweerder ter verklaring daarvan naar voren heeft gebracht levert, ook als dat juist zou zijn, geen rechtvaardiging op voor de door hem gevolgde gedragslijn in deze.

Bezwaar 3

De jaarstukken over 2007, 2008 en 2009 zijn nog altijd niet gereed, zodat de rechten en verplichtingen van de praktijkvennootschap niet kunnen worden vastgesteld. Dat is in strijd met de verplichtingen voor de vennootschap en zijn bestuurder uit hoofde van artikel 2:10 en 2:362 Burgerlijk Wetboek, als ook met artikel 2 van de VAFIN.

Bezwaar 4

Verificatie door mr. [A] bij [verzekeringsmaatschappij] heeft uitgewezen dat verweerder en zijn praktijkvennootschap inderdaad de premie voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering vanaf [….] 2010 niet hebben voldaan en dat verweerder en mr. [C] hun werkzaamheden sedertdien onverzekerd hebben uitgevoerd. Zulks is temeer ernstig daar verweerder mr. [C] niet op de hoogte heeft gesteld van het niet betalen van de premie.

Bezwaar 5

Uit de rapportage is gebleken van een zo vergaande verwevenheid van verweerders praktijkvennootschap en [M] Factoring, dat moet worden geconcludeerd dat sprake is van een samenwerkingsverband in de zin van het bepaalde in artikel 1 van de Samenwerkinsverordening. Een samenwerkingsverband met een Factoorbedrijf waarmee ingevolge artikel 4 en 6 van de verordening geen samenwerkingsverband is toegestaan.

De wijze waarop dit hier, in dit geval feitelijk vorm heeft gekregen laat geen andere conclusie toe dan dat de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zijn gebracht.

Voor zover verweerder mocht hebben willen betwisten dat van een samenwerkingsverband sprake is geweest (hij heeft zich daarover niet uitgelaten) dan toch moet het er op grond van de door mr.[A] omschreven voor worden gehouden dat hij in relatie tot [M] verplichtingen is aangegaan of heeft laten voortbestaan waardoor de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep, met inbegrip van de behartiging van het partijbelang en de daarmee samenhangende vertrouwensrelatie tussen hem en zijn cliënten, in gevaar zijn gebracht.

Bezwaar 6

Verweerder miskent ten onrechte zijn verantwoordelijkheid voor het archief dat door hem bij het staken van de praktijk is achtergelaten. Zijn schrapping op eigen verzoek laat die verantwoordelijkheid onverlet. Hij heeft zich ten onrechte passief opgesteld bij het in kaart brengen van de omtrent het archief gebleken problematiek, en heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij niet verantwoordelijk zou zijn voor opslag en beschikbaarheid van de advocatendossiers gedurende de resterende bewaartermijn, en voor de vernietiging van die stukken aan het eind van die termijn.

Bezwaar 7

Het niet betalen van belastingen door een advocaat is weliswaar ongewenst maar raakt niet steeds of per definitie op een zodanige wijze de uitoefening van de advocatenpraktijk dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig in het geding is. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop verweerder tegen de dwangbevelen heeft geprocedeerd. In geval van kennelijke betalingsonmacht – want zo moet de situatie waarin verweerder terecht is gekomen wel beschouwd worden – kan voor de advocaat in relatie tot de belastingdienst geen zwaardere maatstaf gelden dan voor iedere andere willekeurige belastingplichtige. De belastingdienst beschikt over voldoende middelen om tegenwicht te bieden aan – zo begrijpt de raad - oneigenlijk gebruik van rechtsmiddelen. De deken hoeft daar niet tegen te waken.

Bezwaar 8

Het bezwaar dat verweerder de deken desgevraagd een verkeerde lezing heeft gegeven van het door hem tegen de dwangbevelen gevoerde verweer is weer wel terecht. Verweerder moet begrijpen dat hij in relatie tot de deken die toezicht houdt op de naleving van de verordeningen en dat effectief moet kunnen doen te allen tijde gehouden is tot het onverwijld verstrekken van informatie tot de praktijkvoering, in het bijzonder tot de financiële administratie. Door onjuiste informatie te verstrekken heeft hij de deken in deze taak nodeloos gefrustreerd.

9. De raad komt dan ook tot de conclusie dat alle bezwaren met uitzondering van dat onder 7 terecht zijn voorgedragen.

Met betrekking tot de terzake aan verweerder op te leggen maatregel overweegt de raad als volgt.

De ernst van al deze terecht verweten gedragingen rechtvaardigt, zeker bezien tegen de achtergrond van het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, zonder meer de maatregel van schrapping. Verweerder heeft zich op geen enkel moment bewust getoond van de belangen die met de in het geding zijnde regelgeving gemoeid zijn, laat staan dat hij zich voor de schending van die regelgeving heeft verontschuldigd. De raad is dan ook van oordeel dat er geen andere keus mogelijk is dan om verweerder de sanctie op te leggen van schrapping van het tableau. Dat verweerder zich reeds zelf het laten uitschrijven laat de noodzaak voor deze maatregel onverlet. De raad is het met de deken eens dat voor het geval van een verzoek van verweerder tot herinschrijving uit het tableau zal moeten kunnen blijken van het oordeel van de tuchtrechter omtrent verweerders handelwijze.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

De bezwaren van de deken tegen verweerder 1 tot en met 6 en 8 zijn gegrond, bezwaar 7 is ongegrond.

Verweerder wordt de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2010.

griffier     voorzitter