ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1018 Raad van Discipline Arnhem 10-89

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1018
Datum uitspraak: 16-07-2010
Datum publicatie: 20-09-2010
Zaaknummer(s): 10-89
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over het optreden van een advocaat handelend in hoedanigheid van curator. Norm waaraan getoetst wordt. Klachten gaan onder meer over gedragingen en gebeurtenissen waarover al in 2005 is geklaagd bij de rechtbank en waarover toen ook is beslist. Nu klager vervolgens meer dan vier jjaar heeft gewacht met het indienen van een klacht bij de deken, zonder dat een deugdelijke verklaring wordt gegeven voor het tijdsverloop, is klager kennelijk niet ontvakelijk in deze klachten.

10-89

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

inzake

1.[ ],

2. [ ],

3. [ ],

wonende te[ ],

hierna te noemen klagers

tegen

Mr.[ ],

advocaat te [ ],

hierna te noemen verweerder

1. Bij brief d.d. 27 juli 2009 heeft klager 1. [ ] namens zijn ouders, (klagers 2. en 3.) een klacht ingediend tegen verweerder. De klacht is namens de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, adjunct-secretaris, onderzocht. Tijdens het onderzoek heeft klager 1. bij brief van 26 april 2010 een klacht met betrekking tot hemzelf tegen verweerder ingediend. Na afronding van het onderzoek is de klacht bij brief van 28 juni 2010 ter kennis gebracht van de Raad van Discipline. De stukken zijn binnen gekomen bij de Raad op 30 juni 2010.

2. De klacht betreft het optreden van verweerder als curator in het faillissement van klagers twee en drie. De klacht luidt als volgt. Verweerder heeft zich als curator zodanig gedragen dat hem een tuchtrechtelijk verwijt past door:

a. klager 1 ertoe te bewegen geen verzet in te stellen tegen het faillissement dat ten onrechte is uitgesproken;

b. als curator wanprestatie te plegen door te veel (beweerde) kosten te maken en te veel tijd te besteden aan de afwikkeling van het faillissement en daartoe onjuiste en onnodige werkzaamheden uit te voeren en via zijn kantoor zeer hoge bedragen te declareren terwijl geen baten voor de boedel werden gerealiseerd en door bedragen te verduisteren;

c. zodanig te handelen dat ook een aantal vennootschappen van klager 1 failliet zijn verklaard;

d. gefailleerde niet te wijzen op de mogelijkheden die de WSNP bood;

e. te kort te schieten met betrekking tot het op te stellen eindverslag;

f. klager 3 onder druk te zetten en te chanteren in verband met een mogelijke schikking naar aanleiding van een claim en de beëindiging van het faillissement van klager 1 en 2 afhankelijk te maken van de afwikkeling van die claim;

g. klager 3 per e-mail van 12 april 2010 voor het blok te zetten met betrekking tot een datum voor overleg in verband met het beëindigen van het faillissement en door te verlangen dat informatie zou worden verschaft over de financiële situatie van het thans door klager 3 geëxploiteerde bedrijf.

3. Verweerder heeft het volgende aangevoerd. Hem past geen tuchtrechtelijk verwijt.

Klagers zijn niet-ontvankelijk. Het tuchtrecht voor advocaten is niet van toepassing op curatoren tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, wat niet het geval is.

Bovendien hebben klagers onnodig lang gewacht met het indienen van een klacht waardoor verweerder is geschaad in zijn verdediging. Verweerder heeft zijn

werkzaamheden als curator steeds op correcte wijze, nauwgezet en in overleg met de rechter-commissaris uitgevoerd. De bezwaren van klagers zijn eerder

aan de orde geweest in hun verzoek tot het aanstellen van een andere curator. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op 8 juli 2005. Verweerder ontkent de gestelde feiten en beschuldigingen. Verweerder heeft als curator aanvankelijk een afwachtende houding aangenomen en hij heeft klager 1 niet geadviseerd af te zien van het instellen van verzet tegen de faillietverklaring. Verweerder heeft geen onnodige procedures gevoerd en er is geen sprake van verduistering. Verweerder heeft klagers niet onder druk gezet door het faillissement niet te laten beëindigen. Tijdens de afwikkeling van het faillissement was er aanleiding een claim in te stellen namens de boedel. Er is veel onderzoek gedaan en er is aangifte gedaan. Dit verklaart de duur van het faillissement.

Verweerder past geen verwijt met betrekking tot de agendering van een schikkingsoverleg. Voordat het faillissement kan worden afgewikkeld moet de claim

tegen [ ] Beheer B.V. worden afgerond. Daartoe is het van belang inzicht te hebben in de cijfers van het bedrijf om te kunnen beoordelen of het redelijk is genoegen te nemen met een lager beschikkingsbedrag.

4. De voorzitter is van oordeel dat bij voorzittersbeslissing op de klacht kan worden beslist.

5. Bij de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter uit van de volgende feiten.

Bij vonnis van 16 november 1994 is het faillissement uitgesproken van klager 1. Verweerder is tot curator benoemd. Bij brief d.d. 19 januari 2005 heeft mr.[ ], advocaat te[ ], namens klager 1 een verzoek ingediend om de curator te ontslaan en te vervangen door een ander. De gronden waarop het ontslag van de curator is verzocht zijn de verwijten genoemd onder klachtonderdelen a, b, d en e. De rechtbank heeft het verzoek bij beschikking van 8 juli 2005 afgewezen, stellende dat niet is komen vast te staan dat verweerder als curator een verkeerd advies heeft gegeven ten aanzien van het al dan niet instellen van verzet tegen de faillietverklaring, er geen aanwijzingen bestonden dat verweerder als curator ten nadele van de boedel of anderszins op onverantwoorde wijze heeft gehandeld, verweerder geen verwijt treft dat hij klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid van de WNSP, nu verweerder als curator van oordeel was dat klager niet tot de WSNP zou zijn toegelaten en hij in dat kader negatief zou hebben geadviseerd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het concept-eindverslag onderwerp van gesprek is geweest tussen de curator, de rechter-commissaris en de advocaat van klager, terwijl het concept voor het eindverslag in die zin niet meer van belang werd geacht, aangezien het faillissement is voortgezet. De rechtbank heeft voorts overwogen dat er geen aanwijzingen waren dat niet alle baten zijn verantwoord.

Bij brief d.d. 27 juli 2009 hebben klagers een klacht bij de president van de rechtbank Arnhem ingediend. De klacht is gelijk aan de klacht, die namens klagers 1 en 2 bij brief van 27 juli 2009 bij de Deken hebben ingediend. Bij beslissing 10 augustus 2009 heeft de waarnemend rechter-commissaris bericht dat reeds was beslist naar aanleiding van de klacht bij beschikking d.d. 8 juli 2005 en de klacht afgewezen.

Bij brief van 22 april 2010 hebben klagers wederom een klacht ingediend bij de rechter-commissaris welke klacht mede betrekking had op het maken van een afspraak met verweerder (klachtonderdeel f.) op welke klacht bij brief d.d. 4 juli 2010 door de rechter-commissaris is beslist.

6. Bij de beoordeling van de klacht stelt de voorzitter voorop dat een faillissementscurator volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline is onderworpen aan het tuchtrecht voor advocaten, met dien verstande dat hem slechts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt als hij zich bij de vervulling van het curatorschap zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Het optreden van curator kan door de tuchtrechter derhalve slechts marginaal worden getoetst.

Klachtonderdelen a, b, d, en e.

Het merendeel van de klachtonderdelen (klachtonderdelen a, b, d, en e) heeft betrekking op gedragingen die zich reeds lange tijd geleden hebben voortgedaan en waarover klagers reeds in 2005 hebben geklaagd bij de rechtbank. Bij beschikking van 8 juli 2005 zijn de klachten over het optreden van verweerder als curator afgewezen.

Klagers hebben ruim vier jaar gewacht alvorens een klacht in te dienen bij de Deken van de Orde van Advocaten, terwijl voor het verstrijken van een dergelijke lange termijn geen verklarende omstandigheden zijn aangevoerd. Klagers zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a, b, d en e.

Klachtonderdeel c.

Klagers hebben onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld ten aanzien van dit klachtonderdeel. Gelet bovendien op de maatstaf die dient te worden gehanteerd bij de beoordeling van een klacht tegen een advocaat die handelt in de hoedanigheid van curator, ziet de voorzitter geen enkel tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van de faillietverklaring van een aantal vennootschappen van klager 1. Klachtonderdeel c is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f .

Verweerder heeft als curator klager 1. aansprakelijk gesteld en hem aangesproken tot betaling van een zeker bedrag. Alvorens het faillissement van klager 2. kan worden afgerond dient deze aansprakelijkheidsstelling afgewikkeld te zijn. In dat kader heeft verweerder getracht klager 1. te bewegen een schikking te treffen en heeft hij klager 1. uitgenodigd voor een gesprek. Dit optreden van verweerder als curator geschiedt in overleg met de rechter-commissaris. Er is geen enkele aanwijzing dat door dit handelen het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Deze klacht is derhalve kennelijk ongegrond en voor zover klagers het handelen van de curator voor het overige aan de orde willen stellen, zijn zij kennelijk niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Klachtonderdeel g.

Ten einde een schikkingsvoorstel te kunnen beoordelen heeft verweerder verzocht tot overlegging van financiële gegevens met betrekking tot de door klager 1. geëxploiteerde onderneming. Verweerder heeft in dat kader aangevoerd dat dergelijke gegevens nodig zijn in de kader van de onderbouwing van een schikkingsvoorstel ten aanzien van de rechter-commissaris. Dit verzoek komt de voorzitter niet onredelijk voor.

Verweerder heeft klager één keer in de gelegenheid gesteld een afspraak te maken en heeft daartoe een datum voorgesteld. Toen klager daarop niet tijdig reageerde kon de afspraak geen doorgang vinden. Ook daarvan treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt. Klachtonderdeel g. is derhalve kennelijk ongegrond.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klachtonderdelen a, b, d, e en f zijn kennelijk niet-ontvankelijk, de klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond dan wel kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel g is kennelijk ongegrond.

Voorzitter

Deze beslissing is gegeven op 16 juli 2010 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 19 juli 2010.