ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1016 Raad van Discipline Arnhem 10-24; 10-61

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1016
Datum uitspraak: 12-07-2010
Datum publicatie: 20-09-2010
Zaaknummer(s): 10-24; 10-61
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster handelde onbetamelijk door, na ontstaan geschil met klager over intrekking van de opdracht en teruggave van het dossier, aan klager een declaratie te sturen ter zake alle bestede tijd, waaronder de tijd gemoeid met de afwikkeling van het geschil en het inleiden van een begrotingsprocedure, terwijl er daarnaast een toevoegingsaanvraag liep.

10-24

10-61

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brieven van 24 februari 2010 en 28 april 2010 heeft mr. J.A. Holsbrink, Deken van de  Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo, ter kennis van de raad gebracht de klachten van:

[  ]

wonende te [ ]

hierna te noemen klaagster

tegen

mr. [  ]

advocaat te[ ]

hierna te noemen verweerster

1. De klachten zijn behandeld ter openbare zitting van de raad van 31 mei 2010. De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. H.C. Brandsma, H.F.J. Maissan, C.J. Lunenberg-Demenint en J.R.O. Dantuma, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier. Klaagster en verweerster zijn beiden verschenen.

2. De raad zal de beide klachten in één beslissing afdoen, omdat de klachten tegelijkertijd ter zitting zijn besproken en onderling samenhangend zijn.

3. De klachten hebben de volgende achtergrond.

Verweerster staat de ex-echtgenoot van klaagster reeds geruime tijd bij, aanvankelijk in het kader van de echtscheiding, nadien in het kader van de omgangs- en gezagskwestie. Klaagster wil geen medewerking verlenen aan een omgangsregeling, stellende dat haar ex-echtgenoot uitermate gewelddadig is geweest ten tijde van het huwelijk en dat hij haar meer dan eens met de dood heeft bedreigd. Klaagster heeft aangifte gedaan van mishandeling en kindermishandeling tegen haar echtgenoot. Klaagster heeft eerder, tot tweemaal toe, tegen klaagster een klacht ingediend, welke klachten gedeeltelijk gegrond zijn verklaard. Tegen deze beslissingen is hoger beroep ingesteld.

4. De klachten luiden als volgt.

Verweerster heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, doordat:

a.  verweerster heeft getracht via een derde een valse aangifte tegen klaagster te  bewerkstelligen;

b.  verweerster tijdens een zitting bij de kinderrechter een reeks van niet   ter zake doende opmerkingen aangaande klaagster heeft gemaakt. Daardoor

werd niet op de zaak maar op de persoon van klaagster gespeeld. Dientengevolge is klaagster door niet ter zake doende opmerkingen in een kwaad daglicht gesteld;

c. verweerster klaagster onnodig grievend heeft bejegend, gelet op de stellingen die verweerster in reactie op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming naar voren heeft gebracht.

5. Ter onderbouwing van haar klachten heeft verweerster aangevoerd dat zij op enig moment met een derde heeft gesproken, die door verweerster in een telefoongesprek zou zijn aangespoord om aangifte tegen klaagster en/of haar familie te doen van vernieling van de auto van de ex-echtgenoot van klaagster.

Ter zitting zou verweerster ten overstaan van de kinderrechter hebben gezegd dat klaagster twee klachten tegen verweerster heeft ingediend en dat de aangifte ter zake kindermishandeling van klaagster niet serieus zou zijn genomen, als gevolg waarvan de zaak door het Openbaar Ministerie zou zijn geseponeerd.

Voorts heeft verweerster aan de Raad voor de Kinderbescherming in reactie op het adviesrapport het volgende geschreven: “Overigens wil ik hierover als raadsvrouwe van de man het volgende nog opmerken. Ook aan mijn adres worden door de vrouw kennelijk ongefundeerde aantijgingen gedaan, waarbij de vrouw kennelijk weerbaar genoeg is om tot viermaal toe uitvoerige klachten in te dienen bij de Raad van Discipline. Deze klachten zijn ook doorspekt van haar zeer uitvoerige beschrijvingen (ik zal u de details besparen, echter de weergave over sloten op de deuren is daarbij een aansprekend voorbeeld) over haar enorme angst voor mij, terwijl ze mij helemaal niet kent. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de vrouw tracht om mij als raadsvrouwe van de man zo te intimideren om mij kennelijk ertoe te bewegen dat ik mijn werkzaamheden voor de man zal staken. Ik laat mij echter niet intimideren.”

Voorts heeft verweerster in haar reactie het volgende opgenomen: “Nu wordt vader door moeder afgeschilderd alsof hij slechts biologisch spermadonor is geweest, woorden die moeder zelf in verschillende processtukken gebruikt”.

Ook de volgende uitlating heeft klaagster als onnodig grievend opgevat: “Hoewel de maatschappelijk werkster van moeder beweert dat zij de indruk heeft dat de angsten van moeder echt zijn, kan moeder echter niet aangeven waarop haar angsten zijn gestoeld. Weliswaar ligt er een aangifte mishandeling, echter moeder heeft ook geprobeerd de aangifte in te trekken en daarbij aangegeven dat ze de aangifte heeft gedaan om de man duidelijk te maken dat hij nogal onder invloed van zijn ouders staat. Hoewel de brief al bij het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek middels productie 1 in het geding is gebracht, verzoekt vader om deze alsnog ook aan de raad te doen toekomen. Deze treft u dan ook als bijlage 1 aan”.

Klaagster stelt door haar ex-echtgenoot met de dood te zijn bedreigd en de aangifte onder druk te hebben ingetrokken. Klaagster benadrukt dat zij de term ‘biologische spermadonor’ niet heeft gebruikt in processtukken, maar het woord ‘verwekker’.

6. Verweerster heeft verweer gevoerd. Zij heeft ontkend een derde te hebben willen aanzetten tot het doen van een valse aangifte. Voorts heeft zij ter zitting van de kinderrechter niet beweerd dat Justitie de aangifte van klaagster ter zake kindermishandeling niet serieus zou nemen, maar heeft zij zich uitgelaten dat de zaak zou zijn geseponeerd, zich daarbij gebaseerd hebbende op een brief van de Officier van Justitie van 14 juli 2009, waarin de beslissing tot sepot aan klaagster wordt medegedeeld. Het feit dat de Officier van Justitie nadien, naar aanleiding van een klacht ex art 12 Sv, alsnog bereid bleek tot nader onderzoek, brengt niet met zich mee, dat verweerster de kinderrechter onjuist heeft geïnformeerd. Verweerster ontkent ter zitting te hebben gesteld dat Justitie klaagster (of haar aangifte) niet serieus zou nemen. Hetgeen verweerster bij de Raad voor de Kinderbescherming naar voren heeft gebracht, was functioneel in het kader van de belangenbehartiging van haar cliënt. Klaagster roept voordurend het beeld op niet te zijn opgewassen tegen haar ex-echtgenoot en uit allerhande beschuldigingen tegen hem. Verweerster heeft dat beeld willen nuanceren door melding te maken van de vier klachten die tegen haar zijn ingediend.

7. De raad beoordeelt de klachten als volgt.

Bij de beoordeling van een klacht tegen de advocaat van een wederpartij, dient als uitgangspunt te worden genomen dat die advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, zij het dat de advocaat zich niet onnodig grievend uit mag laten over zijn wederpartij, de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn en de advocaat niet anderszins de belangen van de wederpartij onnodig mag schaden, zonder dat daarmee een redelijk doel is gediend.

Met inachtneming van deze maatstaf beoordeelt de raad de klachtonderdelen b en c.

Klachtonderdeel a.

Tegenover de bewering van klaagster dat verweerster een derde heeft getracht te bewegen tot het doen van een valse aangifte tegen haar dan wel haar familie staat de ontkenning van verweerster. Gelet op de inhoud van de klacht had het op de weg van klaagster gelegen de klacht nader te onderbouwen, gezien de ontkenning van verweerster. De feitelijke juistheid van de klacht kan niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel b.

Ter zitting van de kinderrechter op 12 augustus 2009 heeft verweerster ter sprake gebracht dat het Openbaar Ministerie de strafvervolging ter zake kindermishandeling tegen haar cliënt heeft gestaakt. Verweerster beriep zich daarbij op een brief van 17 juli 2009 van het Arrondissementsparket te[  ], waarin aan klaagster is bericht dat het Openbaar Ministerie heeft besloten geen strafvervolging tegen klaagsters ex-echtgenoot in te stellen. Op 4 augustus 2009 heeft klaagster een beklag ex art 12 Sv ingediend. Naar aanleiding van het beklag heeft het Openbaar Ministerie zich bereid verklaard tot nader onderzoek over te gaan. Het beklag is door het Gerechtshof afgewezen bij beschikking van 23 december 2009.

In het licht van de brief van het Openbaar Ministerie van 17 juli 2009 is de mededeling ter zitting door verweerster dat de strafvervolging ter zake kindermishandeling was geseponeerd, juist. De stelling van klaagster dat verweerster ter zitting zou hebben gesteld dat sepot is gevolgd omdat Justitie haar klacht niet serieus zou nemen, is door verweerster betwist en is niet op enige andere wijze vast komen te staan. Dat verweerster dat sepot met die bewoordingen ter sprake heeft gebracht, kan de raad dus niet voor waar aannemen en daarover dus evenmin een uitspraak doen.

De mededeling dat klaagster twee klachten tegen verweerster heeft ingediend is juist. De mededelingen ter zitting van verweerster daarover, voor zover die aannemelijk zijn geworden, zijn niet klachtwaardig. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c.

Verweerster heeft aangevoerd dat zij het beeld dat klaagster van zichzelf heeft geschetst ten overstaan van de Raad voor de Kinderbescherming heeft willen nuanceren en een ander beeld heeft willen tonen. Verweerster heeft daarbij het tuchtrechtelijk toelaatbare niet overschreden, doordat zij naar voren heeft gebracht dat vier klachten door klaagster tegen haar zijn ingediend en klaagster dus zeer wel in staat moet worden geacht voor zichzelf op te komen. De stellingen die door verweerster naar voren zijn gebracht, kunnen als functioneel in het kader van de belangenbehartiging van haar cliënt worden gezien en zijn niet onnodig grievend ten opzichte van klaagster.

Het gebruik van de term “biologisch spermadonor” is evenmin onnodig grievend. Het debat tussen partijen is over en weer in scherpe bewoordingen gevoerd. Klaagster bijvoorbeeld heeft de term “verwekker” naar voren gebracht, zulks terwijl het kind staande huwelijk is geboren. Aan de term “verwekker” refereert de term “biologisch spermadonor”. In de aard van het debat ligt besloten dat bepaalde bewoordingen een wederpartij kunnen raken, doch daarmee zijn deze bewoordingen nog niet onnodig grievend. Klachtonderdeel c. is derhalve eveneens ongegrond.

Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hierboven vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2010.

Griffier      Voorzitter