ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0746 Raad van Discipline Arnhem 10-37

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0746
Datum uitspraak: 23-04-2010
Datum publicatie: 21-06-2010
Zaaknummer(s): 10-37
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Echtgenote van klager onvoldoende belang bij de klacht. Klacht kennelijk ongegrond. Terugtreden is door advocaat op goede gronden gebaseerd en niet ontijdig of onzorgvuldig. Raad van Discipline geen taak, want gesteld noch gebleken dat sprake is van excessief declareren. Geen sprake van verkeerd procederen. Klacht kennelijk ongegrond.

10-37

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Inzake:

De heer en mevrouw X.

wonende te Z, Duitsland,

klagers,

tegen:

mrs. Y1, Y2, Y3 en Y4.

advocaten te Nijmegen ,

 verweerders

1.

Klagers hebben bij brief van 6 oktober 2009 bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem een klacht tegen verweerders ingediend. Op verzoek van genoemde deken is de klacht door mr. J.W. van der Burg, waarnemend-deken van genoemde orde, onderzocht. Na afronding van dit onderzoek is de klacht met de bijgevoegde stukken bij brief d.d. 23 maart 2010 ter kennis van de raad gebracht. De stukken zijn op 25 maart 2010 door de raad ontvangen.

2.

De klacht luidt als volgt.

a.

Verweerders hebben ten onrechte de tijd die is besteed aan de uitleg van het probleem aangaande Wet Tarieven Burgerlijke Zaken (WTBZ) in rekening gebracht.

b.

De opzegging van de met klager gesloten overeenkomst is niet terecht geweest. Deze opzegging is in strijd met de inspanningsverplichting en de zorgvuldigheidsplicht van de advocaat. Het door verweerders gestelde ontbreken van de vertrouwensbasis als reden voor de beëindiging van de relatie is niet de werkelijke reden daarvan geweest. Terzake kan aan klager geen verwijt worden gemaakt, terwijl dit verder bovendien niet relevant is in deze zaak.

c.

De declaraties van verweerders zijn niet juist. Zowel qua omvang als qua wijze van totstandkoming.

d.

Omdat de van mr. Robert Moszkowicz gevorderde bedragen elk afzonderlijk lager waren dan € 5.000,- was bijstand door een advocaat niet nodig geweest en hebben verweerders onnodig en ten onrechte de behandeling daarvan op zich genomen.

e.

Ten onrechte is in de procedure tegen Robert Moszkowicz geen aanspraak gemaakt op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten, waardoor in het vonnis van 18 november 2009 slechts standaardkosten zijn toegewezen.

3.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing dient te worden beslist.

4.

De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens.

4.1

Verweerders zijn allen werkzaam op advocatenkantoor A. te Nijmegen.

4.2

Op 21 januari 2009 heeft klager aan Y1 verzocht hem rechtsbijstand te verlenen bij de invordering van een bedrag van € 9.837,36 van mr. Robert Moszcowicz, die klager eerder als advocaat had bijgestaan. Op verzoek van Moszcowicz had de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten te Utrecht de eerder aan klager verzonden declaraties voor sinds september 2000 door hem verrichte werkzaamheden begroot. Op 29 januari 2007 had de Raad vastgesteld, dat er teveel was gedeclareerd en dat er een bedrag ad € 9.837,36 gerestitueerd diende te worden. Omdat Moszcowizc het niet eens was met de beslissing van de Raad heeft hij zich tot het gerechtshof te Den Haag gewend met het verzoek de begroting te toetsen. Het hof heeft de begroting van de declaraties vastgesteld op hetzelfde bedrag als de Raad had gedaan. In laatst genoemde procedure had klager gevraagd om een veroordeling tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag. In dit verzoek is klager door het hof niet ontvankelijk verklaard, omdat klager op grond van artikel 33 Wet Tarieven Burgerlijke Zaken niet een dergelijk verzoek kon indienen. Bij het eerste gesprek op 21 januari 2009 over deze kwestie zijn zowel Y1 als Y2 aanwezig geweest.

4.3

Bij brief d.d. 5 maart 2009 heeft Y1 aan klager een concept kortgeding dagvaarding toegezonden, waarbij werd gevorderd om Moszkowicz tot terugbetaling van genoemd bedrag te veroordelen. In deze brief werd klager verzocht naar aanleiding van het opgestelde convenant met Y1 overleg te plegen. Bij e-mail van 9 maart 2009 met als onderwerp klacht/protest heeft klager ondermeer geschreven:

“Uw gezeur over een kort geding wens ik niet ter kennis te nemen!....Derhalve kunt u over dit probleem ook geen tijd schrijven, eveneens niet over uw telefoontje van 24-02…..Mevrouw ……(Y1) u behandelt nu een aangelegenheid van een advocaat die dergelijke foefjes gebruikte, doet u daar a.u.b. niet aan mee.

Mevrouw ……(Y1) de volgende opmerking over de rekening van 27.02.09 moet worden opgevat als protest!”

Per e-mail d.d. 12 maart 2009 heeft klager aan Y1 een door hem aangepaste versie van de dagvaarding toegezonden. Bij brief d.d. 17 maart 2009 heeft Y1 aan klager een gecorrigeerde dagvaarding toegezonden, waarbij zij gemotiveerd aangeeft dat en waarom zij niet alle opmerkingen van klager heeft verwerkt. Bij e-mail d.d. 18 maart 2009 antwoordt klager aan Y1 ondermeer het volgende:

“Ook wens ik geen polemiek/twistgeschrift over wat uw opvatting is. Uw uitgebreide begeleidende schrijven is overbodig en niet van belang; ik ben reeds bekend met de gehele zaak. U moet dit alles kort en krachtig in de juridische vorm van een dagvaarding zetten.

…………..U heeft een opdracht, houdt u zich daar a.u.b. aan! Een discussie over wat dan ook is niet nodig, nog gewenst.”

Bij brief d.d. 19 maart 2009 zend Y1 aan klager een aangepast concept. Daarin stelt zij voorts dat de opmerkingen die klager heeft gemaakt voor zover relevant in het concept zijn verwerkt. Daaraan wordt in de brief nog toegevoegd dat dit niet betekent dat alle opmerkingen van klager zijn overgenomen en dat het aan Y1 is om een juridisch afweging te maken. Bij brief van gelijke datum schrijft Y2 aan klager, dat het hem van het hart moet dat hij de wijze waarop klager Y1 benadert niet correct vindt en dat hij klager dringend verzoekt de houding ten opzichte van Y1 en hemzelf aan te passen. Voorts wordt in deze brief vermeld, dat de administratie verzocht is om een nieuwe, aangepaste, declaratie op te stellen, waarbij de uren van Y1 met betrekking tot de bespreking van 21 januari 2009 zijn doorgehaald en niet langer dubbele uren in rekening zijn gebracht. Voorts wordt klager verzocht te bevestigen dat deze declaratie zal worden voldaan, bij gebreke waarvan niet overgegaan zal worden tot het uitbrengen van de dagvaarding.

Daarop antwoordt klager bij fax d.d. 20 maart 2009, dat de gestelde voorwaarde hem de mogelijkheid ontneemt om controle over de werkzaamheden uit te oefenen en dat indien Y2 bij zijn weigering zou blijven om de dagvaarding uit te brengen, hij zich in verbinding wenst te stellen met de Orde van Advocaten in zijn ressort en dat hij in dat geval graag de gegevens van de deken zou willen ontvangen. Bij e-mail van gelijke datum antwoordt Y2 dat hij moet vaststellen, dat er geen vertrouwensrelatie tussen het kantoor en klager bestaat, dat het kantoor om die reden de werkzaamheden zal staken en dat hij zijn eindnota zal zenden. Op 24 maart 2009 heeft Y1 het dossier en de einddeclaratie toegezonden en op diezelfde datum is de creditnota toegezonden. Op 3 april 2009 heeft een telefoongesprek tussen Y1 en klager plaatsgevonden. Op 6 april 2009 heeft een bespreking op het kantoor van Y1 plaatsgevonden, waarbij klagers en Y3 en Y1 aanwezig waren. Y3 was binnen het kantoor A. intern verantwoordelijk voor het dossier en de verzonden declaraties. Tijdens deze bespreking is gesproken over de gebeurtenissen en over het feit, dat Y1 en Y2 een groot gebrek aan vertrouwen van klager hadden ervaren. Y3 heeft een toelichting gegeven op de specificatie bij de declaraties en het aantal geschreven uren. Op 20 april 2009 heeft Y1 haar aangepaste concept dagvaarding aan klager gestuurd. In deze brief bevestigt zij, dat klager zijn vertrouwen in haar had uitgesproken. Kort daarop wordt de dagvaarding uitgebracht. Op 1 september 2009 heeft Y1 klager bericht, dat zij had vastgesteld dat het wantrouwen van klager ondanks alle pogingen om klager zo goed mogelijk bij te staan op juridisch gebied, gehandhaafd is gebleven. Bij brief d.d. 23 september 2009 heeft Y1 aan klager geschreven, dat zij zich formeel als advocaat aan de zaak had onttrokken.

4.4

Op 15 juni 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en Y4, waarbij ook de echtgenote van klager aanwezig was. Tijdens deze bespreking is klager in de gelegenheid gesteld zijn klacht nader toe te lichten en is nader ingegaan op de diverse declaraties. Bij brief van 7 augustus 2009 heeft Y4 in zijn hoedanigheid van lid van de klachtencommissie zijn bevindingen respectievelijk oordeel kenbaar gemaakt. In deze brief constateert Y4 ondermeer, dat er nog steeds een verschil van mening is en dat klager een hoger bedrag gecrediteerd wenst te zien als waartoe hij het kantoor had geadviseerd en waartoe het kantoor inmiddels was overgegaan.

5.

Tot hun verweer hebben verweerders het volgende naar voren gebracht.

ONTVANKELIJKHEID

Klaagster is in haar klacht niet ontvankelijk, aangezien zij noch de cliënte van verweerders noch van mr. Robert Moszkowicz is geweest.

Een klacht kan niet tegen een advocatenkantoor gericht zijn. Klager dient, voor zover de klacht gericht is tot genoemd kantoor, daarom niet ontvankelijk te worden verklaard. 

INHOUDELIJK VERWEER

Verweerders ontkennen onzorgvuldig, danwel klachtwaardig te hebben gehandeld. Meer in het bijzonder voeren verweerders ondermeer ten aanzien van na te noemen klachtonderdelen ondermeer het volgende verweer.

Ten aanzien van klachtonderdeel a:

Per abuis zijn zowel de uren van Y2 als die van Y1, die aan het eerste gesprek zijn besteed, gedeclareerd. De uren van Y1 zijn alsnog als niet declarabel opgenomen. Ter zake heeft creditering plaatsgevonden.

Ten aanzien van klachtonderdeel c:

De declaraties van verweerders zijn niet onjuist. Indien op enig moment wordt geconstateerd dat aan een bepaald stuk meer tijd is besteed en in rekening gebracht dan wenselijk is wil dit niet zeggen, dat de betreffende tijd niet daadwerkelijk aan het opstellen van dat stuk is besteed. Onder omstandigheden kan dan een correctie en creditering plaatsvinden, al of niet uit coulance. Klachten over de hoogte van de declaraties moeten in het kader van een begrotingsprocedure worden behandeld. Het dossier is in dit verband op 5 januari 2010 aan de Begrotingscommissie van de Raad van Toezicht voorgelegd.

Ten aanzien van klachtonderdeel d:

Het zou niet in het belang van klager zijn geweest om, zo dat rechtens al mogelijk zou zijn geweest, de vordering van klager in drieën te splitsen en feitelijk 3 procedures aanhangig te maken, met alle daaraan verbonden extra kosten van vastrecht en dergelijke. Klager heeft zelf aangegeven zijn totale vordering op mr. Robert Moszkowicz te willen verhalen en wist dat voor vorderingen boven de € 5.000,- een verplichte procesvertegenwoordiging geldt, omdat de deurwaarder hem dit gezegd heeft.

Ten aanzien van klachtonderdeel e:

De declaraties van verweerders zien niet op werkzaamheden, die zijn verricht in het kader van het verkrijgen van voldoening buiten rechten. Een proceskosten veroordeling laat zich altijd vertalen in een vast bedrag (het liquidatietarief).

7.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt.

ONTVANKELIJKHEID

Hoewel klaagster blijkens de opdrachtbevestiging d.d. 23 januari 2009 geen partij is bij de overeenkomst, waarbij aan Y1 opdracht voor het verlenen van rechtsbijstand is verleend en ook de dagvaarding, waarmee de procedure tegen mr. Moskowicz is aangevangen alleen op verzoek van klager is uitgebracht oordeelt de voorzitter klaagster wel ontvankelijk in haar klacht. Daarvoor is immers geen contractuele relatie met verweerders nodig. Wel dient klaagster voldoende belang te hebben bij haar klacht. Daarvan is geen sprake, althans daarover is onvoldoende door klaagster gesteld. Om die reden is de klacht van klaagster in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

In zoverre de klacht van klager betrekking heeft op advocatenkantoor A. is klager in deze klacht niet ontvankelijk. Klachten kunnen zich alleen richten tegen afzonderlijke advocaten en niet tegen een advocatenkantoor.

INHOUDELIJKE BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a:

In zoverre bedoeld is te klagen over de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen wordt voor dit klachtonderdeel verwezen naar het oordeel, zoals bij klachtonderdeel c. is gegeven.  In zoverre bedoeld is te klagen, dat er niet goed of juist te uitvoerig is geadviseerd, hetgeen lijkt te volgen uit de “repliek” van klagers d.d. 11 januari 2010, vindt deze klacht geen steun in de feiten. In dat geval is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond. Voorts is gesteld noch gebleken dat verweerders hebben geadviseerd, althans werkzaamheden in rekening hebben gebracht, voor adviezen in het kader van de WTBZ.

Ten aanzien van klachtonderdeel b:

Aan de relatie tussen advocaat en cliënt dient een vertrouwensbasis ten grondslag te liggen. Uit de gereleveerde correspondentie blijkt, dat deze van begin af aan heeft ontbroken. Het is derhalve begrijpelijk, dat verweerders hun relatie met klager hebben beëindigd. Daarbij zijn verweerders zorgvuldig te werk gegaan. Gelet op de daaraan voorafgaande gesprekken hebben verweerders hun beslissing niet lichtvaardig genomen. Voorts heeft de verbreking van de relatie niet ontijdig plaatsgevonden. Er was voor klager voldoende gelegenheid om een opvolgend advocaat te zoeken, die de behandeling van de zaak van verweerders kon overnemen.

Klachtonderdeel b is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c:

De raad heeft alleen een taak in geval van excessief declareren. Niet is gesteld, dat daarvan sprake is. Voor zover klager toch bedoeld heeft te stellen, dat excessief is gedeclareerd is deze stelling – met inachtneming van op de declaraties plaatsgevonden hebbende correcties – onvoldoende onderbouwd. De declaraties zijn inmiddels ter begroting aan de Raad van Toezicht voorgelegd. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d:

Er is één vordering op mr. Moszkowicz vanwege teveel in rekening gebracht honorarium. Dat het totaal verschuldigde bedrag in verschillende jaren is vastgesteld maakt dat niet anders. Klager wilde het volledige bedrag ad € 9.837,36 innen. Dan ligt het voor de hand om - zoals verweerders ook hebben gedaan - het bedrag in zijn geheel te vorderen in plaats van in deelbedragen te splitsen. Bovendien zouden meerdere procedures weer tot extra kosten voor wat betreft het griffierecht hebben geleid. Deze handelwijze kan niet tot het verwijt leiden, dat verweerders een verkeerde keuze hebben gemaakt. Onweersproken is door verweerders gesteld dat klager door de deurwaarder is uitgelegd, dat hij voor een dergelijke procedure een procesvertegenwoordiger nodig had. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond. 

Ten aanzien van klachtonderdeel e:

In een zaak als deze bestaat geen grond voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten. De kosten worden afgewikkeld op grond van art. 237 Rv en het liquidatietarief. Het niet vorderen van een vergoeding van de daadwerkelijke kosten levert dus geen klachtwaardig feit op. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond. 

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

De klacht van klaagster tegen verweerders is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond bij gebrek aan voldoende belang. Klager is niet ontvankelijk in zijn klacht in zoverre deze betrekking heeft op advocatenkantoor A.. Voor het overige is de klacht van klager tegen verweerders in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 23 april 2010 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de raad van discipline in het Rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 23 april 2010.

Voorzitter