ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0596 Raad van Discipline Arnhem 09-62

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0596
Datum uitspraak: 15-02-2010
Datum publicatie: 15-04-2010
Zaaknummer(s): 09-62
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verweerder mocht beslag handhaven omdat tussen partijen nog steeds onduidelijk is in hoeverre klagers aan hun verplichtingen jegens cliënten van verweerder hebben voldaan. Onder deze omstandigheden mocht verweerder zich terecht op het standpunt stellen dat klagers zich voor de opheffing van het beslag tot de civiele rechter dienen te wenden. Niet is komen vast te staan dat verweerder te laks of slordig heeft gehandeld.

09-62

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 10 juni 2009 heeft mr. [A], adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, namens mr. [B], deken van genoemde orde, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

[B.V. K]

de heer [X]

en mevrouw [Y]

klagers

wonende/gevestigd te [plaats]

tegen:

mr. [C]

advocaat te [plaats]

hierna te noemen verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 14 december 2009.

Namens klagers is [Z] verschenen.

Verweerder is eveneens verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling:

mr. D. Vergunst, voorzitter, en mrs. H.C. Brandsma, J.R.O. Dantuma, H.F.J. Maissan en E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier.

2.

Klagers verwijten verweerder dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt doordat hij:

a.                  ten onrechte naar de civiele rechter heeft verwezen voor opheffing van het beslag;

b.                  ten onrechte weigert mee te werken aan opheffing van het beslag;

c.                  stelt dat het beslag niet kan worden opgeheven omdat de meubels niet zijn verkocht, terwijl het aan zijn cliënte te wijten is dat dit niet is geschied;

d.                 slordig en laks werkt als gevolg waarvan het beslag, dat hij in opdracht van zijn cliënte [B.V. L] had gelegd, pas 4 jaar nadat de vordering is betaald is opgeheven;

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van [B.V. M], de wederpartij van klagers in een arbitrageprocedure tussen [B.V. M] enerzijds en [B.V. K] en [klager X], de vader van [Z], anderzijds.

Aan de arbitrageprocedure zijn enkele kort-gedingen, een hoger beroep van een kort-geding en een mediation voorafgegaan.

[P] en [klager X] zijn in 1986 een maatschap aangegaan onder de naam [B.V. E]. Deze maatschap is met ingang van [….] 1993 voortgezet door [B.V. M] en [B.V. K]. De belangrijkste activiteiten van de maatschap betroffen de verkoop van het product EC40 – een tandcariësremmend tandvernis - en het verrichten van onderzoek voor derden. In de loop van de tijd is de verstandhouding tussen [P] en [klager X] verslechterd. Zij verwijten elkaar onder meer dat zij buiten de maatschap EC40 hebben verkocht, dat zij hebben beschikt over gelden van de maatschap en handelingen hebben verricht zonder de ander daarin te kennen.

Op [….] 2004 is het arbitraal vonnis gewezen.

[B.V. K] is in dit vonnis veroordeeld aan [B.V. M] € 160.696,- plus rente te betalen en de maatschap is per [….] 2000 ontbonden. Voorts is [B.V. K] en [B.V. M] gezamenlijk opgedragen om de meubels te laten verkopen door een door hen te kiezen derde – en indien zij niet tot een keuze komen van die derde, door [makelaar 1] – en de opbrengst van de verkoop bij helfte te delen.

[makelaar 1] is, evenmin als een andere makelaar – [makelaar 2] –, niet bereid de meubels te verkopen.

Vervolgens hebben [B.V. K] en [klager X] een procedure tot vernietiging van het arbitraal vonnis bij de rechtbank aanhangig gemaakt. Bij vonnis van [….] 2005 is de vordering van [B.V. K] c.s. afgewezen, waarna [B.V. K] c.s. in hoger beroep is gegaan. Bij arrest d.d. [….] 2009 zijn [B.V. K] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen het tussenvonnis van [….] 2005 en is het vonnis van de rechtbank van [….] 2005 bekrachtigd. Voorts zijn [B.V. K] c.s. veroordeeld in de kosten van het beroep van [B.V. M] ad € 1.896,- voor salaris van de advocaat en € 296,- voor griffierecht.

Verweerder heeft ten behoeve van [B.V. L] - voorheen [B.V. E] - en van [B.V. M] op [….] 2000 beslag laten leggen op de woning van [klagers X en Y].

Per e-mail van [….] 2008 heeft [Z] namens klagers opheffing van het namens [B.V. L] gelegde beslag gevraagd aan verweerder.

Het namens [B.V. L] gelegde beslag is op [….] 2008 opgeheven.

Per e-mail van [….] 2008 heeft [Z] namens klagers het volgende aan verweerder geschreven: “Graag horen wij van u hoeveel [B.V. K] nog aan [B.V. M] moet betalen.”

Per e-mail van [….] 2008 heeft [Z] namens klagers onder meer het volgende geschreven: “[B.V. M] heeft ruim 30.000 euro te veel opgenomen. Wij willen dat terug met de wettelijke rente. Wij hoeven [B.V. M] niks meer te betalen en het beslag ten behoeve van [B.V. M] dient ook snel opgeheven te worden.

4.

Ter toelichting op de klacht hebben klagers het volgende aangevoerd:

Het ten behoeve van [B.V. L] gelegde beslag had verweerder al op [….] 2004 moeten opheffen.

Verweerder voert onder meer aan dat [B.V. M] niet bereid is het beslag op te heffen omdat [B.V. K] nog niet volledig heeft betaald.

In de memorie van antwoord d.d. [….] 2006 heeft verweerder echter gesteld dat het vonnis van [….] 2004 heeft geleid tot integrale betaling van de zijde van [B.V. K].

Verweerder stelt daarom in de procedure bij de rechter iets anders dan in de klachtprocedure.

Ook voert verweerder aan dat de meubels niet zijn verkocht. Hij verzwijgt echter dat zijn cliënte wil dat [B.V. K] haar voor de meubels € 7.500,- of de helft van de taxatiewaarde betaalt en niet meewerkt aan de verkoop van de meubels.

Verweerder handelt klachtwaardig door het beslag niet op te heffen. Ten deze wordt verwezen naar de beslissing van het Hof van Discipline d.d. [….] 2001 met het nummer 3185.

5.

Verweerder heeft het volgende tot zijn verweer aangevoerd:

Het gaat om opheffing van een beslag waartoe zijn cliënte toch echt het eerste en laatste woord heeft. Zonder toestemming van zijn cliënte kan hij niet tot opheffing van het beslag overgaan.

Klager twijfelt zelf of alles is betaald. Daarom is het bepaald niet juist dat de zaak is afgerond.

Een tuchtrechtelijke procedure dient niet te worden gebruikt voor het opheffen van een beslag.

Het ligt op de weg van klagers in kort geding opheffing van het beslag te vorderen.

Het gaat klagers helemaal niet om het beslag, maar enkel om het beschadigen van anderen.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

De klacht heeft betrekking op de door verweerder in opdracht van zijn cliënten [B.V. M] en [B.V. L] gelegde beslagen op de woning van [klager X] en [klaagster Y]. Gesteld noch gebleken is welk belang [B.V. K] heeft bij opheffing van de beslagen. Daarom is de klacht voor zover die is ingesteld door [B.V. K] niet-ontvankelijk. De door [Z] namens [klager X] en [klaagster Y] ingediende klacht is wel ontvankelijk.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en c: de verwijten dat verweerder klagers ten onrechte heeft verwezen naar de civiele rechter voor opheffing van het beslag en ten onrechte weigert mee te werken aan opheffing van het beslag en stelt dat het beslag niet kan worden opgeheven omdat de meubels niet zijn verkocht, terwijl het aan zijn cliënte te wijten is dat dit niet is geschied.

Klagers hebben nagelaten de stukken betreffende het door [B.V. M] gelegde beslag over te leggen, terwijl het op hun weg had geleden deze stukken over te leggen. Daarom is niet bekend waarvoor [B.V. M] beslag heeft gelegd.

Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat het beslag is gelegd voor de totale afwikkeling van de maatschap. Daar zal de raad bij de beoordeling van de klacht vanuit gaan.

Omdat [Z] zelf per e-mail d.d. [….] 2008 aan verweerder heeft gevraagd hoeveel [B.V. K] nog aan [B.V. M] moet betalen en hij per e-mail van [….] 2008 heeft geschreven dat [B.V. M] ruim € 30.000 te veel heeft opgenomen en dat dat terug wordt gevorderd met de wettelijke rente bestaat er kennelijk nog onduidelijkheid in hoeverre klagers aan hun verplichtingen hebben voldaan en is het verwijt dat verweerder weigert mee te werken aan de opheffing van het beslag ongegrond.

Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden mocht verweerder klagers verwijzen naar de civiele rechter om opheffing van het beslag te vragen.

Uit de stukken blijkt voorts dat de kwestie van de meubels niet is opgelost. Indien klagers van mening zijn dat het standpunt van de cliënte van verweerder ten aanzien van de meubels onredelijk is en/of het arbitraal vonnis niet voorziet in een werkbare oplossing dan rest klagers geen andere mogelijkheid dan ook deze kwestie aan de civiele rechter voor te leggen. Zolang deze kwestie niet is opgelost kunnen zij niet verwachten dat verweerder meewerkt aan de opheffing van het beslag.

Het hier voorgaande leidt tot het oordeel dat de klachtonderdelen a, b en c ongegrond zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel d: het verwijt dat verweerder slordig en laks werkt als gevolg waarvan het beslag, dat hij in opdracht van zijn cliënte [B.V. L] had gelegd, pas na 4 jaar werd opgeheven.

Uit de stukken blijkt dat [Z] namens klagers per e-mailberichten d.d. [..] en [….] 2008 verweerder heeft verzocht het namens [B.V. L] gelegde beslag op te heffen en dat dit beslag op [….] 2008 is opgeheven.

Omdat klagers niet eerder hebben verzocht om het beslag op te heffen – althans dat zij dit hebben gedaan blijkt niet uit de stukken - is dit klachtonderdeel ongegrond. Op verweerder rust geen plicht het beslag uit zichzelf op te heffen nadat de vordering waarvoor het beslag was gelegd is voldaan.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht is in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2010.

griffier                                                voorzitter