ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0324 Raad van Discipline Arnhem 09-95
ECLI: | ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0324 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-01-2010 |
Datum publicatie: | 22-02-2010 |
Zaaknummer(s): | 09-95 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Als advocaat van de wederpartij het ertoe leiden dat een deurwaarder een onrechtmatige daad pleegt door onder dreiging met een klacht en aansprakelijkheidsstelling te verlangen, dat een eerder gelegd conservatoir beslag wordt opgeheven en verschaffen van verkeerde informatie aan klager (en de deken). |
09-95
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
Bij brief d.d. 28 oktober 2009 heeft mr. R.J. A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
klager en klaagster,
tegen:
verweerder
1.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 11 januari 2009, waar klager, mede namens klaagster en verweerder zijn verschenen.
Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en de mrs. E. Bige, H.C. Brandsma, F. Klemann, C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.
2.
De klacht luidt als volgt.
a.
Verweerder heeft getracht het ertoe te leiden, dat een openbaar ambtenaar een onrechtmatige daad pleegt, door onder dreiging met een klacht en aansprakelijkheidstelling, te verlangen dat een eerder gelegd conservatoir beslag wordt opgeheven.
b.
Verweerder heeft zich in de gang van zaken op het kantoor van klager gemengd door klagers te dreigen en te chanteren en onder druk te zetten.
c.
Verweerder heeft klagers (en de deken) verkeerde informatie verschaft met betrekking tot het overleggen van het vonnis van de rechtbank Arnhem, waarbij de vordering tot opheffing van de gelegde beslagen werd afgewezen.
d.
Blijkens dit vonnis van de voorzieningenrechter is de stelling van verweerder, dat ten onrechte beslag werd gelegd, onwaar.
3.
Verweerder heeft zich op de niet ontvankelijkheid van klager in deze klacht beroepen wegens gebrek aan voldoende belang bij de klacht.
Klager heeft zich op het standpunt gesteld, dat hij als werkgever en leidinggevende van klaagster ontvankelijk is, omdat de correspondentie waarop deze klacht betrekking heeft aan zijn kantoor gericht is.
4.
De raad gaat uit van de volgende gegevens.
De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van een besloten vennootschap. Door klaagster, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, is ten laste van de cliënte van verweerder conservatoir beslag gelegd.
In het lichaam van het verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag is sprake van bank X en Bank Y. Het verlof is verleend voor het leggen van beslag onder bank X en bank Z.
Vervolgens is op 15 april 2008 door het kantoor van klager op basis van dit verlof beslag onder bank Y.
In een fax aan klaagster van 12 november 2008 heeft verweerder om reden, dat daarvoor geen verlof was verleend, verzocht - en heeft hij klaagster voor zoveel nodig daartoe gesommeerd - het onder aan bank Y gelegde beslag op te heffen dan wel op te laten heffen. Bij latere fax van diezelfde datum heeft verweerder aan klaagster geschreven, dat nu zij in deze kwestie geen eigen verantwoordelijkheid wenste te nemen en het standpunt innam, dat haar niets te verwijten viel, de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders maar over dit handelen moest oordelen. Nadien is daadwerkelijk een klacht ingediend, die inmiddels ongegrond is verklaard. Bij fax van 13 november 2008 heeft verweerder klaagster aansprakelijk gesteld voor de schade, die zijn cliënte als gevolg van de foutieve ambtshandeling geleden had.
Bij kortgeding vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem is geoordeeld, dat het beslag onder bank Y rechtmatig was gelegd. Daarbij heeft de rechter overwogen, dat het lichaam en het petitum van het verzoekschrift tot beslaglegging één geheel vormen en uit het lichaam van het verzoekschrift voorshands voldoende duidelijk blijkt, dat klager bedoeld heeft onder bank Y beslag te laten leggen en daaruit niet blijkt van een reden voor beslag onder de bank Z, zodat in de titel abusievelijk bank Z als derde wordt genoemd.
Klager heeft verweerder verzocht het kortgeding vonnis in de tuchtprocedure over te leggen. Verweerder heeft dit geweigerd, omdat hij daarvoor van zijn cliënte geen toestemming had gekregen.
5.
De raad beoordeelt de klacht als volgt:
Ontvankelijkheid
Klager is ontvankelijk in zijn klacht. Klager heeft daarbij voldoende belang klacht, omdat zijn kantoor en een werkneemster van zijn kantoor daarbij betrokken zijn.
Ten aanzien van de klachtonderdelen a. en b.
Gelet op de samenhang tussen beide klachtonderdelen zullen deze gezamenlijk worden behandeld en beoordeeld.
De raad is van oordeel, dat het verweerder vrijstond om klaagster aan te schrijven op de wijze zoals hij heeft gedaan, namelijk door klaagster te verzoeken danwel te sommeren het conservatoir beslag te (doen) opheffen. De raad begrijpt, dat dit verzoek mede betrekking kon hebben op maatregelen van de opdrachtgever van het kantoor van klager. Ook voor zover verweerder in een latere fax heeft geschreven, dat indien klaagster niet aan deze sommatie zou voldoen, een klacht zou worden ingediend en verweerder klaagster in een latere fax zijn cliënte aansprakelijk heeft gesteld is geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Verweerder had argumenten voor zijn handelwijze.
Dit betekent, dat ook geen sprake is van een ontoelaatbare inmenging in de gang van zaken op het kantoor van klager. Verweerder heeft, in elk geval op dat moment, een pleitbaar standpunt ingenomen, door te stellen dat het beslag onder bank Y onrechtmatig was gelegd. Dat de voorzieningenrechter later de stelling van verweer heeft verworpen, maakt dit niet anders.
De klachtonderdelen a. en b. zijn derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
Artikel 21 Rv is niet van toepassing op een tuchtprocedure als deze, aangezien het hier geen civiele procedure betreft. Deze tuchtprocedure heeft een aparte status. Een advocaat behoort in een tuchtprocedure geen onwaarheid te spreken, maar er bestaat in de onderhavige tuchtprocedure voor verweerder geen verplichting om in de onderhavige tuchtprocedure uit zichzelf melding te maken van een kort gedingvonnis, waarin als voorlopig oordeel een ander standpunt wordt ingenomen dan door verweerder wordt bepleit, dan wel zonder toestemming van zijn cliënte een haar onwelgevallig vonnis over te leggen.
Derhalve is de klachtonderdeel c. ongegrond
Ten aanzien van klachtonderdeel d.
Het stond verweerder vrij het oneens te zijn met het oordeel van een voorzieningenrechter in een kort geding. Dat maakt de stelling van verweerder nog niet onwaar. Dit zou slechts anders zijn als verweerder een onhoudbaar standpunt had ingenomen, hetgeen niet het geval is.
Klachtonderdeel d. is derhalve ongegrond.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
De klacht van klagers tegen verweerder is in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2010. .
Griffier Voorzitter