ECLI:NL:TADRARL:2025:74 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-023/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:74
Datum uitspraak: 17-03-2025
Datum publicatie: 18-03-2025
Zaaknummer(s): 25-023/AL/NN
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de curator in het faillissement van een Stichting waarvan klager, volgens de curator, feitelijk bestuurder was. Klager stelt dat verweerder in zijn rol van curator de belangen van klager heeft geschaad. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 maart 2025

in de zaak 25-023 /AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 10 januari 2025 met kenmerk 2024 KNN072 / 2349441 .

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 De Stichting [MC} (hierna: de stichting) is op 16 oktober 2015 opgericht. Op 15 augustus 2017 is de stichting failliet verklaard. Verweerder is aangesteld als curator in dit faillissement.

1.2 Verweerder heeft op 29 september 2017 de (formele) bestuurders van de stichting uitgenodigd om op 31 oktober 2017 op zijn kantoor te komen om informatie te verschaffen. Klager is ook uitgenodigd, omdat hij volgens verweerder aangemerkt kon worden als feitelijk bestuurder. Klager deelt de mening van verweerder dat hij als feitelijk bestuurder kan worden aangemerkt niet en heeft de uitnodiging niet aanvaard.

1.3 Verweerder heeft de rechtbank op 19 juni 2019 verzocht een voorlopig getuigenverhoor te mogen houden. Dit verzoek is toegewezen en er zijn diverse getuigen gehoord. Klager is niet als getuige gehoord. Klager heeft geen contra-enquête gevraagd.

1.4 Verweerder heeft onder andere klager aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort en heeft ter zekerheid van die vordering op 22 oktober 2021 conservatoir beslag laten leggen op het woonhuis van klager.

1.5 Klager heeft op 17 juli 2023 bij de rechter-commissaris een klacht tegen verweerder ingediend. De klacht komt erop naar dat verweerder zijn taken als curator niet naar behoren uitvoert. Op 21 juli 2023 heeft verweerder verweer gevoerd tegen de klacht. De klacht is op 24 juli 2023 ongegrond verklaard door de rechter-commissaris.

1.6 Verweerder heeft klager en twee (formele) bestuurders gedagvaard en aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort. De zaak is op 5 september 2023 mondeling behandeld. De rechtbank heeft de drie gedaagden hoofdelijk veroordeeld om het boedeltekort aan de curator te voldoen, maar verwees naar een schadestaatprocedure om de hoogte van dat tekort te bepalen. De rechtbank wees de reconventionele vorderingen af, evenals het beroep op vrijwaring van klager. Het eindvonnis in de zaak is op 14 februari 2024 uitgesproken.

1.7 Klager heeft tegen het vonnis van 14 februari 2024 beroep ingesteld.

1.8 Klager heeft 28 mei 2024 opnieuw een klacht over verweerder ingediend bij de rechter-commissaris. Die heeft de klacht aangemerkt als een artikel 69 FW verzoek. Op 19 juni 2024 heeft de advocaat van klager, namens klager een (tweede) artikel 69 FW verzoek ingediend om inzage te krijgen in het deel van het dossier dat betrekking heeft op een vordering van de gemeente [X].

1.9 Op 12 juni 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.10 De rechter-commissaris heeft op 12 augustus 2024 beslist op het hiervoor in 1.8 bedoelde. De kwestie is, voor zover het betrekking had op de bestuurdersaansprakelijkheid van klager, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige wegens gebrek aan belang afgewezen.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

2.2 Samengevat verwijt klager verweerder dat hij in zijn rol als curator in relatie tot klager en tot de boedel is tekortgeschoten. Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van curator onvoldoende zorgvuldig gehandeld.

2.3 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, kan voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Dat is in ieder geval zo als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen de verweten gedraging en de beroepsuitoefening van advocaat. Als die aanknopingspunten ontbreken kan nog altijd sprake zijn van een gedraging die in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht, omdat de advocaat daarmee -in die andere hoedanigheid- het vertrouwen in de beroepsgroep schaadt. Voor een advocaat die optreedt als faillissementscurator brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dat komt onder meer doordat een curator bij de uitoefening van zijn taak rekening moet houden met uiteenlopende belangen omdat hij de boedel vertegenwoordigt en het belang van de schuldeisers van de gefailleerde. Ook speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris.

Gebrek aan onafhankelijkheid, onpartijdigheid en deskundigheid

4.2 Volgens klager heeft verweerder zich niet gehouden aan zijn plicht om bij de uitoefening van zijn werkzaamheden de gerechtvaardigde belangen van alle bij de insolventieprocedure betrokken partijen als onafhankelijke, objectieve en vakbekwame deskundige in het oog te houden. Verweerder was in zijn besluitvorming niet onafhankelijk en onpartijdig. Verweerder is in de kwestie als rechter gaan acteren.

4.3 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager dit vergaande verwijt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dit onderdeel van de klacht is daarom kennelijk ongegrond. De voorzitter voegt hieraan toe dat de omstandigheid dat de gang van zaken rondom het faillissement klager onwelgevallig is en voor hem nadelig, niet betekent dat verweerder onvoldoende objectief, onafhankelijk en vakbekwaam is (geweest). De voorzitter wijst er daarbij op dat verweerder in zijn hoedanigheid van curator niet de belangen van klager, maar de belangen van de boedel en de schuldeisers van de boedel dient te behartigen.

4.4 Bij repliek heeft klager naar voren gebracht dat verweerder heeft gesteld dat de programmatuur van de stichting niet of gebrekkig zou werken, terwijl in plaats van de 300 contractueel overeengekomen werkgevers uiteindelijk 2400 werkgevers met behulp van het systeem zijn aangesloten. Dit duidt er volgens klager op dat verweerder zijn werk niet goed doet en geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan.

4.5 Het ontbreken van context, die heeft klager niet gegeven, maakt dat de voorzitter deze stelling niet goed kan beoordelen. Het is bovendien een stelling dit klager binnen de kaders van de civiele procedure kan weerspreken. De voorzitter heeft in ieder geval geen grond om aan te nemen dat verweerder met de gewraakte stelling evident een onjuist standpunt heeft ingenomen en daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

Klager niet gehoord als getuige

4.6 Klager heeft gesteld dat verweerder hem ten onrechte niet als getuige heeft doen/laten horen. Verweerder heeft slechts getuigen gehoord die hem dienstig waren. De keuze van verweerder om klager niet te horen is in strijd met het beginsel dat de curator streeft naar objectiviteit in zijn oordeelsvorming. Het is ook strijdig met het uitgangspunt dat een curator niet tot aansprakelijkstelling van bestuurders of commissarissen overgaat zonder hen eerst in de gelegenheid te stellen hun visie op de gang van zaken te geven.

4.7 De voorzitter is van oordeel dat op verweerder niet de plicht rustte om klager als getuige te laten horen. Deze verplichting is (ook) niet ontstaan toen verweerder klager als mogelijke getuige noemde in zijn verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dit onderdeel van de klacht is daarom kennelijk ongegrond, waarbij de voorzitter in aanmerking neemt dat klager had kunnen verzoeken om een contra-enquête, maar dat niet heeft gedaan.

Vorderingen op de boedel onvoldoende onderzocht

4.8 Klager heeft gesteld dat verweerder de vorderingen op de boedel niet voldoende heeft onderzocht. In het bijzonder heeft verweerder de vordering van de Gemeente [X] (hierna: de gemeente) niet goed onderzocht; hij is slechts afgegaan op een brief van de gemeente.

4.9 Verweerder heeft het volgende aangevoerd. Naar aanleiding van het vonnis van 14 februari 2024 heeft verweerder “als service aan de bestuurders” aan de rechter-commissaris voorgesteld om wat eerder dan gebruikelijk een verificatievergadering te houden. Dan zou ten minste één belangrijk onderdeel van het boedeltekort komen vast te staan. Tot aan de verificatievergadering hadden klager en zijn medebestuurders volgens verweerder geen belangstelling voor de schuldpositie van de stichting. Verweerder was er daarom niet op bedacht dat de bestuurders op de vergadering van 28 maart 2024 de door de gemeente ter verificatie ingediende vordering zou willen betwisten. Voordat de vordering van de gemeente op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen werd opgenomen, heeft verweerder veelvuldig overleg gevoerd met tussen de curator, de directeur Werkgelegenheid en de directeur Financiën van de gemeente. Volgens verweerder heeft de gemeente terecht een vordering ter verificatie ingediend. Op verzoek van de rechter-commissaris heeft verweerder de gemeente gevraagd om haar vordering ten behoeve van klager en de andere bestuurders schriftelijk te onderbouwen. Zodra de verificatievergadering - verder - wordt gehouden, zal dat stuk worden ingebracht.

4.10 De voorzitter is van oordeel dat klager zijn klacht dat de vordering van de gemeente en ook andere vorderingen onvoldoende zijn onderzocht door verweerder in het licht van het verweer onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Dit onderdeel van de klacht is daarom kennelijk ongegrond.

4.11 De voorzitter voegt toe dat het verder niet aan de tuchtrechter is om te oordelen over de rechtmatigheid van de vordering van de gemeente en dat klager binnen de kaders van de afwikkeling van het faillissement zijn standpunt over die vordering kan innemen.

Stopzetten verzekering

4.12 Volgens klager heeft verweerder met het stopzetten van de verzekering van de bestuurders ondoordacht en subjectief gehandeld in het nadeel van de bestuurders. Verweerder heeft in strijd met zijn zorgplicht de verzekering ten behoeve van de bestuurders gewoonweg stopgezet en de bestuurders "volop voor het blok gezet". Hiermee heeft hij in strijd met de integriteit die van een advocaat verwacht mag worden gehandeld.

4.13 In zijn repliek heeft klager naar voren gebracht dat verweerder met het stopzetten van de verzekering sturing heeft gegeven aan het proces. Verweerder heeft de bestuurders niet (tijdig) geïnformeerd over het stopzetten van de verzekering, waardoor zij geen uitloopverzekering konden regelen. Verweerder heeft zich geen rekenschap gegeven van de consequenties van zijn handelen en hij heeft daarmee niet integer en onafhankelijk gehandeld.

4.14 De voorzitter wijst erop dat het aan de klager is om zijn klacht uit te leggen en feitelijk te onderbouwen. Klager heeft echter nagelaten om duidelijk en ondubbelzinnig uiteen te zetten om welke verzekering het gaat, wanneer verweerder deze heeft opgezegd en waarom verweerder dit niet had mogen doen. Klager heeft ook niet uitgelegd of en op welke wijze hij als informeel bestuurder in zijn belangen is geschaad door het opzeggen van de verzekering. Dit alles brengt de voorzitter tot het oordeel dat dit onderdeel van de klacht, voor zover al ontvankelijk, als onvoldoende feitelijk onderbouwd kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

Procedure en beslag

4.15 Klager wijst erop dat verweerder vier jaar na het faillissement een procedure heeft ingesteld en in dat verband conservatoir en later executoriaal beslag gelegd op de woning van klager. Klager heeft geen recht op een eerlijk proces gehad en het recht van hoor en wederhoor is jegens hem op een ernstige wijze geschonden. Verweerder heeft niet voortvarend, niet onafhankelijk en niet integer gehandeld. Het executoriaal beslag is volgens klager een uiting van het machtsgedreven karakter van verweerder.

4.16 In zijn repliek heeft klager erop gewezen dat uit de keuze van verweerder om niet alle bestuurders te dagvaarden blijkt dat hij niet onafhankelijk heeft gehandeld.

4.17 Verweerder heeft aangevoerd dat klager en de aansprakelijk gestelde bestuurders een eigen commercieel belang hadden bij de stichting. De andere betrokkenen hadden dat niet en daarom zijn slechts klager en twee andere bestuurders gedagvaard. Het stond hem vrij om hiertoe te beslissen, aldus verweerder.

4.18 De voorzitter overweegt het vonnis van 14 februari 2024, waarin de vorderingen van verweerder zijn toegewezen, een aanwijzing is dat verweerder goede gronden had om de procedure tegen (onder meer) klager in te stellen. In het belang van de boedel stond het verweerder ook vrij om conservatoir beslag te leggen (dat later executoriaal is geworden) op de woning van klager. De voorzitter begrijpt dat dit alles voor klager niet plezierig is geweest, maar dat rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd, laat staan dat sprake is van machtsmisbruik. De stelling van klager dat verweerder twee maal excutoriaal beslag heeft gelegd heeft klager niet feitelijk onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van de betekeningsexploten. De voorzitter kan daarom niet vaststellen dat klager in dit verband door toedoen van verweerder onevenredig in zijn belangen is geschaad en dat verweerder daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

4.19 De voorzitter kan op grond van het over en weer gestelde ook niet vaststellen dat verweerder met zijn keuze om niet alle bestuurders te dagvaarden het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Ook deze keuze behoorde tot de vrijheid die verweerder in zijn hoedanigheid van curator toekwam. De voorzitter neemt in aanmerking dat klager de andere bestuurders in vrijwaring had kunnen oproepen, als hij van mening was dat (ook) zij aansprakelijk waren voor het boedeltekort. Klager en de andere gedagvaarde bestuurders hebben dit echter niet gedaan. Een en ander leidt tot de slotsom dat dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond is.

Boedelschuld laten oplopen

4.20 Volgens klager heeft verweerder de boedelschuld verwijtbaar laten oplopen. Klager heeft dit verwijt echter niet feitelijk onderbouwd en reeds daarom is het kennelijk ongegrond.

Misleiding rechtbank

4.21 Volgens klager heeft verweerder de rechtbank misleid.

4.22 Verweerder heeft aangevoerd dat niet erg duidelijk is waarop dit verwijt precies ziet. Verweerder vermoedt dat het verwijt ziet op dat wat naar voren is gebracht tijdens een zitting op 5 september 2023. Verweerder heeft betwist dat onduidelijk was met wie hij op de zitting is verschenen en wie welke hoedanigheid had. Hij heeft verder betwist dat hij de werkelijkheid of de feiten heeft verdraaid.

4.23 De voorzitter is van oordeel dat klager zijn verwijt, mede in het licht van het verweer, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Dit onderdeel van de klacht is daarom kennelijk ongegrond.

4.24 Uit het dossier, in het bijzonder de repliek, blijkt dat klager het met de standpunten die verweerder in de civiele procedure (in eerste aanleg en in beroep) heeft ingenomen niet eens is. Het is aan klager om de standpunten van verweerder waarmee hij het niet eens is binnen de kaders van de civiele procedure te weerspreken. Het tuchtrecht en de tuchtrechter spelen hierin geen rol.

Niet spreken met klager

4.25 Klager heeft gesteld dat verweerder hem zeven jaar niet heeft willen spreken.

4.26 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager heeft uitgenodigd voor een bespreking, maar dat klager de uitnodiging heeft afgeslagen. Verweerder heeft klager daarna, maar tevergeefs, nog gevraagd om schriftelijk zijn visie te geven. Tijdens een getuigenverhoor waarbij klager aanwezig was, heeft klager verweerder niet aangesproken. Bij verschillende gelegenheden is klager voorgehouden dat verweerder opstond voor een gesprek. Verweerder staat daar nog altijd voor open.

4.27 De voorzitter is van oordeel dat klager dit onderdeel van de klacht, in het licht van het verweer, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Dit onderdeel van de klacht is daarom kennelijk ongegrond. De voorzitter voegt daaraan nog toe dat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat klager verweerder expliciet heeft gevraagd om een gesprek. Klager heeft kennelijk de behoefte om zijn visie alsnog te delen met verweerder. Klager kan daartoe ook zelf het initiatief nemen.

Ongelijk speelveld

4.28 Volgens klager heeft verweerder brieven gestuurd aan de rechter-commissaris zonder deze ook naar de wederpartij te sturen. Daarmee heeft verweerder klager een gelijk speelveld ontnomen. Ook dit is een uiting van het machtsgedreven handelen van verweerder. Bij repliek heeft klager dit verwijt onderbouwd met de stelling dat verweerder een beschikking van de rechtbank en een aan klager gerichte brief aan de deken heeft gestuurd, terwijl klager zelf een en ander nog niet had ontvangen.

4.29 De voorzitter begrijpt dat het hier gaat om correspondentie van verweerder in verband met de door klager tegen hem gerichte klacht. Gelet op deze verhouding - klager en beklaagde curator – kan niet zonder meer van verweerder worden verwacht dat hij afschriften van zijn correspondentie naar klager stuurde. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager ook dit onderdeel van de klacht dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 17 maart 2025