ECLI:NL:TADRARL:2025:52 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-805/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:52 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-02-2025 |
Datum publicatie: | 25-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-805/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de deken kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 24 februari 2025
in de zaak 24-805/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
vertegenwoordiger: [naam]
over
verweerder
gemachtigde:
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 7 november 2024 met kenmerk K24/RO01.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 16 november 2022 heeft klaagster bij de toenmalige deken in het arrondissement Rotterdam, mr. P. H, een klacht tegen verweerder ingediend. Verweerder was op dat moment werkzaam als advocaat in het arrondissement Rotterdam.
1.2 In een e-mail van 6 december 2022 is verweerder door mr. H verzocht om zijn verweer op de klacht van klaagster in te dienen. In een e-mail van 9 december 2022 aan mr. H (met klaagster in cc) heeft verweerder onder andere het volgende geschreven:
Los van het voorgaande zou ik graag nog het volgende aan u voorleggen. Zoals bekend ben ik 8 december jl. toegetreden tot de Raad van de Orde Rotterdam/Dordrecht. Om de schijn van enige belangenverstrengeling en/of partijdigheid te voorkomen, zou het wellicht goed zijn de behandeling van de onderhavige tuchtzaak door een aanpalend arrondissement te laten plaatsvinden.
1.3 In een e-mail van 15 december 2022 aan klaagster en verweerder heeft mr. H onder meer het volgende geschreven:
Voor wat betreft het verzoek van mr. [naam] deze klacht te laten behandelen door een andere deken merk ik op dat hij mij net voor was. Als er een klacht wordt ingediend tegen een advocaat die tevens lid is van de Raad van de Orde (of bijvoorbeeld in het recente verleden deken was), vraag ik de klager normaliter of die ermee akkoord is dat de klacht door de deken in Den Haag wordt behandeld. Dit om enige schijn van vooringenomenheid te vermijden. Omdat mr. [naam] pas op 8 december 2022 tot de Raad van de Orde is toegetreden, was dit aan het begin van deze zaak nog niet aan de orde.
Graag verneem ik binnen twee weken na heden van mevrouw [naam] of zij ermee in kan stemmen dat ik deze klacht inderdaad doorstuur naar de Haagse deken, die deze dan verder behandelt. Concreet zou dat inhouden dat ik het bij mij nu aanwezige digitale dossier doorzet aan de Haagse deken, die daarmee over het volledige dossier komt te beschikken en de klacht verder behandelt aan de hand van dezelfde leidraad klachtbehandeling. Indien mevrouw [naam] daartegen bezwaar heeft, zal ik deze zaak uiteraard zelf blijven behandelen.
1.4 In een e-mail van 15 december 2022 aan mr. H (met een cc aan verweerder) heeft klaagster het volgende geschreven:
In antwoord op uw vraag aan mij in bovenstaand bericht laat ik u weten dat mijn klant ervan uit gaat dat u dan wel de Raad van Discipline van Rotterdam haar klacht in alle onafhankelijkheid zult/zal behandelen. ik zie daarom geen noodzaak om de klacht naar de Haagse deken door te sturen.
1.5 De klacht is vervolgens door mr. H onderzocht. Met een dekenvisie van 26 april 2023 heeft mr. H het onderzoek naar de klacht afgerond. De klacht is op diezelfde datum aan de raad van discipline in het ressort Den Haag gestuurd. Met de beslissing van 12 juli 2023 heeft de voorzitter van de raad van discipline de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard.
1.6 Op 1 mei 2023 is verweerder tot plaatsvervangend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam benoemd. Op 29 maart 2024 is verweerder tot deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam benoemd.
1.7 Op 23 april 2024 heeft klaagster bij het hof van discipline een nieuwe klacht ingediend tegen verweerder. Op 16 mei 2024 is de klacht op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet voor onderzoek doorgezonden aan de deken in het arrondissement Gelderland.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door klaagster niet in kennis te stellen van zijn rol als (waarnemend) deken waardoor geen sprake is geweest van een eerlijk proces ten aanzien van het onderzoek naar de door klaagster tegen hem ingediende klacht van 16 mei 2022. Verweerder is vanaf 29 maart 2024 deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Dit betekent dat verweerder tijdens de klachtprocedure die tegen hem liep, bezig was met de benoemingsprocedure tot deken. Hij heeft geen melding gemaakt van zijn aanstaande benoeming tot waarnemend deken, noch van zijn benoeming tot deken. Deze informatie had hij met klaagster moeten delen, aldus klaagster.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter overweegt allereerst dat in de klachtbrief van klaagster ook verwijten aan de raad van discipline, het hof van discipline en de voormalig deken in het arrondissement Rotterdam lijken te worden gemaakt. De voorzitter zal daar niet op ingaan. De voorzitter zal zich beperken tot de klacht die via de voorzitter van het hof van discipline voor onderzoek is voorgelegd aan de deken in het arrondissement Gelderland. De klacht kortom, zoals hiervoor in paragraaf 2 weergegeven.
4.2 De voorzitter stelt over die klacht het volgende vast. Klaagster heeft op 16 november 2022 een klacht tegen verweerder ingediend. Die klacht is vervolgens door de deken onderzocht en dat onderzoek is op 26 april 2023 afgerond en naar de raad van discipline in het ressort den Haag gestuurd. Op 1 mei 2023 is verweerder benoemd tot plaatsvervangend deken in het arrondissement Rotterdam. Op 29 maart 2024 is verweerder tot deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam benoemd.
4.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij hem niet in kennis heeft gestuurd van zijn (aanstaande) benoeming tot (waarnemend) deken. De voorzitter volgt klaagster niet in dit verwijt. Er bestaat immers geen (tuchtrechtelijke) regel die een advocaat verplicht om een persoon die een klacht tegen hem heeft ingediend, op de hoogte te brengen van een aanstaande benoeming tot (plaatsvervangend) deken of van het feit dat er gedurende de klachtprocedure een benoemingsprocedure loopt of heeft gelopen.
4.4 Bij de beoordeling van de klacht is verder van belang dat verweerder pas tot plaatsvervangend deken is benoemd nadat het onderzoek door de deken was afgerond en in handen van de raad van discipline was gesteld. Ook neemt de voorzitter in aanmerking dat verweerder als reactie op de klacht (op eigen initiatief) aan de deken kenbaar heeft gemaakt dat hij was benoemd tot lid van de Raad van de Orde Rotterdam en daarbij de suggestie heeft gedaan om die klacht door een andere deken te laten behandelen. Klaagster vond het echter niet nodig dat de klacht door een andere deken zou worden onderzocht.
4.5 De voorzitter concludeert op grond van het voorgaande dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake is. Dat betekent dat deze klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 24 februari 2025