ECLI:NL:TADRARL:2025:117 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-859/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:117 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-04-2025 |
Datum publicatie: | 24-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-859/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. De raad verklaart de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 22 april 2025
in de zaak 24-859/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
gemachtigde: mr. W. Koelewijn
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 november 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 22 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2280757 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 maart 2025. Daarbij waren klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager van 16 maart 2025.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager heeft gestudeerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). Hij heeft de EUR daarna betrokken in een groot aantal juridische procedures en klager heeft een groot aantal verzoeken en klachten over en bij de EUR ingediend. De EUR heeft klager mede naar aanleiding daarvan een campusverbod opgelegd.
2.2 Verweerder staat de EUR als advocaat bij.
2.3 De raad heeft eerder klachten van klager over verweerder behandeld. De eerste klacht is in een beslissing van 18 december 2023 (23-709/AL/MN) kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft verzet ingesteld tegen die beslissing. In een beslissing 26 augustus 2024 is dat verzet ongegrond verklaard. De andere klacht is in een voorzittersbeslissing van 9 december 2024 (24-623/AL/MN) kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing verzet ingesteld. In een uitspraak van heden neemt de raad ook op dat verzet een beslissing.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet te handelen als een behoorlijk advocaat betaamt (gedragsregel 1);
b) vertrouwelijke informatie te verstrekken zonder het gerechtvaardigde belang van hem daarbij in acht te nemen (gedragsregel 3);
c) niet te streven naar een minnelijke oplossing (gedragsregel 5);
d) zich onnodig grievend over hem uit te laten (gedagsregel 7);
e) feitelijke informatie in rechte te verstrekken waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist was (gedragsregel 8);
f) bij het (tijdstip van het) overleggen van stukken geen rekening te houden met zijn (gerechtvaardigde) belangen (gedragsregel 20);
g) zich in een aanhangig geding tot de rechter te wenden zonder hem als wederpartij gelijktijdig te berichten (gedragsregel 21).
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met de AVG heeft gehandeld door in de procedure vertrouwelijke informatie (aan de rechter) te verstrekken die niet noodzakelijk was voor de zaak. De raad stelt voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of sprake is van handelen in strijd met de AVG. Wel moet de tuchtrechter beoordelen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Daarvan is niet gebleken. Het is niet aan klager, de wederpartij, om te beslissen dat wat verweerder in de procedure naar voren heeft gebracht niet noodzakelijk is voor de zaak. Bovendien heeft verweerder de door klager genoemde gegevens alleen in deze procedure genoemd en niet aan andere personen of instanties doorgegeven. De raad is daarom van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad. Het voorgaande betekent dat verweerder de aan hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden. Deze klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.3 Klager stelt dat verweerder tijdens de zitting van 27 september 2023 geen inzet heeft getoond om tot een minnelijke oplossing te komen. Verweerder heeft verklaard dat hij wel degelijk overleg met zijn cliënt heeft gevoerd om tot een minnelijke oplossing te komen. Zo’n oplossing was op dat moment echter een gepasseerd station. De cliënt van verweerder had klager op dat moment immers al een communicatie- en contactverbod opgelegd. Verder heeft verweerder aangevoerd dat er een gesprek tussen klager en het Hoofd Juridische Zaken is geweest. Dat gesprek heeft niet tot een oplossing geleid, aldus verweerder.
5.4 De raad overweegt hierover het volgende. Gedragsregel 5 bepaalt dat een advocaat voor ogen moet houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Deze gedragsregel houdt geen absolute verplichting in om tot een minnelijke oplossing te komen; het gaat erom dat een advocaat zich voldoende inzet om tussen partijen tot een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Als zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. Als het niet lukt om een regeling te bereiken en de cliënt wil procederen, is het alleszins gerechtvaardigd dat de advocaat aan die wens van zijn cliënt tegemoetkomt. Gelet op de inhoud van het klachtdossier en de uitleg van verweerder op dit punt, is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich - in strijd met deze gedragsregel – onvoldoende heeft ingezet om tot een minnelijke oplossing te komen. Dat betekent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen d) en e)
5.5 Klager stelt dat verweerder zich in de procedure onnodig grievend heeft uitgelaten. De raad volgt klager niet in dit verwijt. De door klager genoemde uitlatingen van verweerder zijn niet onnodig grievend en verweerder heeft de hem toekomende grote vrijheid als advocaat van de wederpartij niet overschreden. Klager stelt ook dat verweerder feitelijke informatie in rechte heeft verstrekt waarvan hij wist althans behoorde te weten dat deze onjuist was. De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder feiten heeft gesteld waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Verweerder heeft mogen afgaan op de juistheid van de informatie die hij van zijn cliënt had gekregen. Het is de voorzitter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder deze informatie had moeten verifiëren. Voor beide klachtonderdelen geldt bovendien dat klager in de procedures zijn visie kunnen geven over de door verweerder ingebrachte standpunten. Het is vervolgens aan de civiele rechter - en niet aan de tuchtrechter - om een oordeel te geven over de door de klager en (de cliënt van) verweerder ingenomen standpunten. Het voorgaande betekent dat deze klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen f) en g)
5.6 Klager verwijt verweerder dat hij - in strijd met gedragsregel 21 - een e-mail naar de rechtbank heeft gestuurd, zonder een afschrift daarvan gelijktijdig aan klager te sturen. Ook stelt klager dat verweerder bij het (tijdstip van het) overleggen van stukken geen rekening heeft gehouden met zijn belangen. Gelet op de onderbouwing van deze klachtonderdelen zien deze verwijten op hetzelfde handelen of nalaten van verweerder. Deze klachtonderdelen zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
5.7 De raad stelt op grond van het klachtdossier vast dat dat verweerder inderdaad de door klager genoemde e-mail niet gelijktijdig aan klager heeft gestuurd. Verweerder heeft dat op de zitting van de raad ook erkend. Gelet op de volgende omstandigheden is de raad van oordeel dat er desondanks geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Tussen klager en de cliënt van verweerder zijn vele procedures gevoerd waarin tussen klager en (de cliënt van) verweerder veel is gecommuniceerd. In al die procedures is dit de enige keer dat verweerder een brief of een e-mail niet (gelijktijdig) aan klager heeft gestuurd. Deze omissie heeft verweerder bovendien snel hersteld door de e-mail alsnog naar klager te sturen. De raad acht verder van belang dat niet is gebleken dat klager door dit nalaten van verweerder in zijn belangen is geschaad. De raad overweegt ten slotte - in het bijzonder ten aanzien van klachtonderdeel f) - dat het aan de zittingsrechter is om een beslissing te nemen over (te laat) ingediende stukken. Gelet op het voorgaande worden deze klachtonderdelen ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. J.J. Molenaar en A.W.
Siebenga, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het
openbaar op 22 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 22 april 2025