ECLI:NL:TADRARL:2024:96 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-661/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:96
Datum uitspraak: 15-04-2024
Datum publicatie: 16-04-2024
Zaaknummer(s): 23-661/AL/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat van de wederpartij. De raad heeft geoordeeld dat verweerster in strijd met de waarheid heeft gesteld dat zij bepaalde stukken van klager, de wederpartij van haar cliënte, niet had ontvangen. De raad acht dat onzorgvuldig, mede omdat de rechtbank klager had veroordeeld om op straffe van een hoge dwangsom (onder meer) die stukken te overleggen. In het voordeel van verweerster houdt de raad er rekening mee dat zij niet eerder door de tuchtrechter in veroordeeld. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, is de raad van oordeel dat het opleggen van een waarschuwing passend en geboden is.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 15 april 2024
in de zaak 23-661/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. J.M.K.P. Cornegoor

over

verweerster
gemachtigde: mr. A.R. van Roo

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 16 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 29 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2210401 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 december 2023. Daarbij waren klager en verweerster, beiden met hun gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerster heeft de ex-partner van klager bijgestaan in een aantal procedures over de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding. Voorafgaand aan de echtscheiding hadden partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend.
2.2 Tot de gemeenschap van goederen behoorden onder andere de aandelen in vennootschappen die klager hield.
2.3 De artikelen uit het echtscheidingsconvenant die zagen op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn bij vonnis van 21 september 2016 van de rechtbank Midden-Nederland vernietigd wegens bedrog aangaande de waarde van de aandelen van een van de vennootschappen. Op grond van de uitgesproken vernietiging diende de verdeling opnieuw plaats te vinden. De ex-echtgenoot van klager heeft in dat kader gevorderd dat de rechtbank de verdeling opnieuw vaststelt.
2.4 Klager is bij incidenteel vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2021 veroordeeld tot het overleggen van de integrale jaarrekeningen annex winst- en verliesrekeningen, managementrapportages en afschriften van bankrekeningen van een aantal vennootschappen over de periode 2012 tot en met 2016 plus tot het overleggen van een aantal overeenkomsten op straffe van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling zou voldoen. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.5 In een akte van 21 juni 2022 heeft klagers gemachtigde verweerster er op gewezen dat deze stelling van verweerster onjuist is en klager wel degelijk alle stukken aan verweerster heeft gestuurd.
2.6 In hoger beroep bij het hof Arnhem-Leeuwarden heeft verweerster in een memorie van antwoord van 22 december 2022 geschreven dat zij niet alle afschriften van een bankrekening van klager heeft ontvangen.
2.7 Op de zitting van 2 februari 2023 heeft verweerster wederom gesteld dat klager een aantal bankafschriften nog niet heeft verstrekt.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet herhaaldelijk in rechte feitelijke informatie te verstrekken waarvan zij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
5.2 Klager is door de rechtbank veroordeeld om een aantal stukken te overleggen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling zou voldoen. Klager stelt dat hij al deze stukken aan verweerster heeft gestuurd en dat verweerster in strijd met de waarheid heeft gesteld dat zij bepaalde bankafschriften niet van klager heeft ontvangen. Verweerster heeft erkend dat zij bepaalde stukken, die wel aan haar waren gezonden, over het hoofd heeft gezien, en daarom in haar memorie van antwoord van 24 mei 2022 ten onrechte heeft geschreven dat zij deze stukken nog niet had ontvangen.
5.3 De raad stelt op grond van het klachtdossier en het verhandelde op de zitting van de raad vast dat verweerster in de procedure bij het hof Arnhem-Leeuwarden ten onrechte heeft gesteld dat zij bepaalde (in het vonnis van de rechtbank genoemde) stukken niet had ontvangen. Gelet op de beslissing van de rechter en de zeer hoge dwangsom, acht de raad het slordig en onzorgvuldig dat zij die stelling heeft gedaan, kennelijk zonder goed onderzocht te hebben welke stukken zij van klager had ontvangen. Dat het ging om veel stukken die door klager in meerdere delen aan verweerster zijn gestuurd, maakt dat niet anders. Vervolgens is verweerster door de gemachtigde van klager er op gewezen dat zij wel degelijk alle stukken had ontvangen. Ondanks dit bericht heeft verweerster nogmaals (op de zitting van 2 februari 2023) gesteld dat zij niet alle stukken van klager had ontvangen. Verweerster heeft dus twee keer gesteld dat zij deze stukken niet van klager heeft ontvangen, terwijl ze – zeker de tweede keer - wist of had moeten weten dat deze stelling niet juist was. Verweerster heeft daarmee naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat betekent dat de klacht gegrond wordt verklaard.

6 MAATREGEL

6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerster in strijd met de waarheid heeft gesteld dat zij bepaalde stukken van klager, de wederpartij van haar cliënte, niet had ontvangen. De raad acht dat onzorgvuldig, mede omdat de rechtbank klager had veroordeeld om op straffe van een hoge dwangsom (onder meer) die stukken te overleggen. In het voordeel van verweerster houdt de raad er rekening mee dat zij niet eerder door de tuchtrechter in veroordeeld. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, is de raad van oordeel dat het opleggen van een waarschuwing passend en geboden is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, H.K. Scholtens, C.A.Th. Philipsen en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 15 april 2024