ECLI:NL:TADRARL:2024:86 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-809/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:86
Datum uitspraak: 02-04-2024
Datum publicatie: 03-04-2024
Zaaknummer(s): 23-809/AL/MN
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Volgens verweerder heeft hij telefonisch van klaagster een opdracht voor advieswerkzaamheden gekregen en is toen met haar afgesproken dat hij die werkzaamheden onder dezelfde voorwaarden als zijn kantoorgenoot in een eerdere kwestie voor klaagster. Klaagster betwist dat daarover is gesproken en stelt bovenal dat zij tijdens het telefoongesprek geen opdracht aan verweerder heeft gegeven. Volgens klaagster is zij reeds daarom niets aan verweerder verschuldigd. Gelet op die betwisting en het ontbreken van een schriftelijke bevestiging van verweerder aan klaagster met daarin de overeengekomen afspraken, kan de raad niet vaststellen dat verweerder klaagster daarover voldoende heeft geïnformeerd (gedragsregel 16). Hetgeen verweerder daarover in zijn e-mail van 5 juni 2023 aan klaagster heeft geschreven, met alleen een verwijzing naar de heropening van de oude zaak, is onvoldoende. Daarnaast is de raad onvoldoende gebleken dat verweerder zich ervan heeft vergewist of klaagster na het telefoongesprek daadwerkelijk tot opdrachtverstrekking wilde overgaan. Door in één e-mail de bevestiging van de vermeende opdracht samen te laten vallen met zijn advisering heeft verweerder aan klaagster ook geen bedenktijd gegeven. Dat hij dat zo vaker in zijn praktijk doet en cliënten die werkwijze fijn vinden, kan zo zijn, maar is voor risico van verweerder als daarover later een misverstand ontstaat. Dat is in dit geval met klaagster zo gegaan. Waarschuwing.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 2 april 2024
in de zaak 23-809/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2252821 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 februari 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Een kantoorgenoot van verweerder, mr. B, heeft klaagster in 2021 bijgestaan. Mr. B heeft in een e-mail van 14 april 2021 de haar verstrekte opdracht en de daarover gemaakte (financiële) afspraken bevestigd. Na april 2021 heeft mr. B in die zaak niets meer voor klaagster gedaan.
2.2 Op 5 juni 2023 heeft klaagster telefonisch contact gezocht met het kantoor van verweerder en gevraagd om mr. B te spreken vanwege een nieuwe kwestie. Wegens bevallingsverlof was mr. B afwezig. De secretaresse van het kantoor heeft klaagster later daarna teruggebeld en klaagster doorverbonden met verweerder.
2.3 In de middag van 5 juni 2023 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster verwezen naar hun telefoongesprek die ochtend en haar laten weten dat hij ‘het dossier had heropend’. In diezelfde e-mail heeft verweerder advies uitgebracht over de nieuwe kwestie van klaagster.
2.4 Nog diezelfde nacht heeft klaagster een e-mail aan het kantoormailadres van verweerder gestuurd. Daarin heeft klaagster onder meer aan verweerder geschreven:
Bij deze wil ik afzien van uw werkzaamheden. U heeft zich zelf bij mij aangeboden. Nadat u secretaresse mij spontaan belde i.v.m. afwezigheid van mr. [B]. U wou mijn problemen horen, maar gaf me geen afspraak voor kennismaking, terwijl u dat op internet garandeert. U zal me formulier toesturen, en pas dan aan behandeling beginnen .. Toch doet u dat zonder afspraak, opdracht, op eigen initiatief. U stuurt meteen een lange mail terwijl ik zal eerst een formulier invullen voor de opdracht.
Uw handeling vind ik incorrect en aangezien de eerste tel. gesprek met de klant op uw kantoor was vrijblijvend (mr. [B]) hoop ik dat u dat ook handhaaft.
2.5 Op 3 juli 2023 is op naam van mr. B aan klaagster een factuur gestuurd voor een bedrag van € 408,51 voor de door verweerder op 5 juni 2023 verrichtte werkzaamheden (1:18 uur).
2.6 Klaagster heeft in haar e-mail van 5 juli 2023, gericht aan de administratie van het kantoor van verweerder, betwist een bedrag aan verweerder verschuldigd te zijn omdat zij verweerder nooit een opdracht voor de gefactureerde werkzaamheden had gegeven.
2.7 In haar e-mail van 11 juli 2023 aan verweerder heeft klaagster uitvoerig de verschuldigdheid van zijn factuur betwist. Daarop heeft verweerder diezelfde dag aan klaagster geschreven:
Met onderstaande e-mail vervalt u in herhaling van zetten. De enkele omstandigheid dat u mij op 6 juni jongstleden heeft bericht af te zien van mijn werkzaamheden betekent al dat u de opdracht had verstrekt want anders is zo’n mededeling volstrekt overbodig.
De opdrachtbevestiging behoeft niet te worden ondertekend door u. Dat is ook de vorige keer niet aan de orde geweest en een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding en dat kan ook mondeling.
Terdege op uw verzoek heb ik het dossier heropend, want anders zouden er nimmer werkzaamheden door mij zijn verricht. Het was nota bene oorspronkelijk een dossier dat in behandeling was bij mijn kantoorgenoot mr. [B], maar die was afwezig i.v.m. zwangerschapsverlof en u wilde desalniettemin dat de zaak terstond zou worden opgepakt. Ik blijf bij mijn standpunt en zie betaling wel tegemoet bij gebreke waarvan (…).
2.8 Op 20 juli 2023 is door het kantoor van verweerder aan klaagster een betalingsherinnering gestuurd. Klaagster heeft niet betaald.

3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
aan klaagster een factuur te sturen zonder dat klaagster voor die gefactureerde werkzaamheden aan verweerder een opdracht had gegeven.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Klaagster heeft telefonisch contact gezocht met zijn kantoor vanwege een nieuwe zaak die zij met haar advocaat, mr. B, wilde bespreken. Mr. B was afwezig. Omdat klaagster volgens de secretaresse in paniek leek is aan klaagster aangeboden om door een deskundige andere advocaat te worden teruggebeld. Klaagster was akkoord en na terugbellen door de secretaresse heeft klaagster ermee ingestemd om met verweerder te worden doorverbonden. Op basis van de tijdens dat gesprek van klaagster ontvangen informatie en instructie heeft hij diezelfde dag in een e-mail de opdracht bevestigd en klaagster ook inhoudelijk meteen geadviseerd.
4.3 Volgens verweerder is tijdens dat telefoongesprek met klaagster over een uurtarief gesproken. Dat zou namelijk gelijk zijn aan het uurtarief dat mr. B hanteerde. Er lag nog een lopend dossier dat op verzoek van klaagster stil was gelegd. Verweerder heeft daarom aan klaagster aangegeven dat hij zijn werkzaamheden zou voortzetten onder de vlag van het lopende dossier. Tijdens dat gesprek is volgens verweerder nooit over een kennismakingsgesprek, inschrijfformulier of opdrachtbevestiging gesproken. Het kantoor werkt ook niet met inschrijfformulieren, zoals klaagster moet weten na haar eerdere samenwerking met mr. B. Evenmin behoeven opdrachtbevestigingen standaard door de opdrachtgever te worden ondertekend, wat klaagster ook wist.
4.4 Klaagster heeft niet bestreden dat sprake was van een eerder dossier, noch dat op basis van die afspraken de nieuwe zaak door verweerder zou kunnen worden voortgezet. Zij betwist achteraf, en ten onrechte, dat zij opdracht zou hebben gegeven omdat een inschrijfformulier ontbrak. Dat is echter geen vereiste en is ook niet overeengekomen.
4.5 Klaagster heeft ook niet meteen na ontvangst van het advies geprotesteerd. Uit de door klaagster in haar e-mail van 6 juni 2023 gekozen bewoordingen, dat zij wilde afzien van verweerders werkzaamheden, volgt volgens verweerder dat klaagster op 5 juni 2023 de opdracht had gegeven. Ook dat klaagster bekend was met de financiële afspraken zoals vervat in de opdrachtbevestiging van 21 april 2021 en de e-mail van verweerder van 11 juli 2023. Dat klaagster zich heeft bedacht maakt niet dat de verzonden factuur niet verschuldigd zou zijn, aldus verweerder.

5 BEOORDELING
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen.
5.2 De gedragsregels, waaronder gedragsregel 16, beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.
5.3 In gedragsregel 16 is beschreven dat een advocaat gehouden is om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil moet de advocaat die belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Daaronder valt ook de verplichting van een advocaat om de verleende opdracht en de in dat kader gemaakte afspraken te bevestigen.
5.4 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij tijdens het telefoongesprek met klaagster op 5 juni 2023 niet uitdrukkelijk heeft gesproken over de hoogte van zijn uurtarief voor de werkzaamheden voor klaagster. Volgens verweerder heeft hij toen wel met klaagster afgesproken dat hij de opgedragen werkzaamheden in haar nieuwe kwestie zou doen onder dezelfde voorwaarden als mr. B in haar opdrachtbevestiging van 14 april 2021 aan klaagster had bevestigd. Klaagster betwist dat daarover is gesproken en stelt bovenal dat zij tijdens het telefoongesprek geen opdracht aan verweerder heeft gegeven. Volgens klaagster is zij reeds daarom niets aan verweerder verschuldigd. Gelet op die betwisting en het ontbreken van een schriftelijke bevestiging van verweerder aan klaagster met daarin de overeengekomen afspraken, kan de raad niet vaststellen dat verweerder klaagster daarover voldoende heeft geïnformeerd. Hetgeen verweerder daarover in zijn e-mail van 5 juni 2023 aan klaagster heeft geschreven, met alleen een verwijzing naar de heropening van de oude zaak, is onvoldoende. Dat verweerder zijn werkzaamheden in de nieuwe kwestie van klaagster daarna intern onder die oude zaak heeft geadministreerd, maakt nog niet dat daaruit volgt dat klaagster daarmee ook heeft ingestemd. Klaagster heeft dat ook betwist.
5.5 Het voorgaande betekent dat verweerder ter zake niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.6 De raad komt dan ook tot de conclusie dat de klacht gegrond is, nu verweerder de voor klaagster belangrijke informatie niet schriftelijk heeft vastgelegd.

6 MAATREGEL
6.1 Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Zoals hiervoor is overwogen is verweerder tekortgeschoten in zijn zorgplicht richting klaagster als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en heeft daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
6.2 Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij vaker uit praktisch oogpunt in dezelfde e-mail zijn opdracht bevestigt en een advies uitbrengt en dat hij dat zo ook voor klaagster heeft gedaan vanwege haar paniek. De raad constateert dat deze voortvarende werkwijze van verweerder in ieder geval voor klaagster te snel is gegaan. Niet alleen betwist klaagster dat zij haast had, de raad is ook gebleken dat klaagster bedenktijd nodig had. Naast het vereiste voor een advocaat om afspraken schriftelijk vast te leggen, geldt dat het op zijn weg ligt om misverstanden als deze te voorkomen. Dat heeft verweerder niet gedaan, wat uiteindelijk tot deze klacht heeft geleid.
6.3 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd moet worden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, F.E.J. Janzing, H.K. Scholtens, E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 2 april 2024