ECLI:NL:TADRARL:2024:85 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-649/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:85 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-04-2024 |
Datum publicatie: | 03-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-649/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over eigen advocaat in asielrechtzaak. Uit de stukken en de toelichting tijdens de zitting is de raad gebleken dat verweerder op deskundige wijze werkzaamheden voor klager heeft gedaan. Ook uit de stukken heeft de raad afgeleid dat klager zelf zijn reguliere verblijfsvergunning moest aanvragen. Dat verweerder ten nadele van klager zou hebben samengewerkt met de IND is voor de raad niet komen vast te staan. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 2 april 2024
in de zaak 23-649/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 juni 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder, tot 31 december
2021 advocaat.
1.2 Op 3 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1958996 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 februari 2024. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 20 februari 2018 heeft klager een (derde) aanvraag tot het verlenen van
een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 8 augustus 2018
is deze aanvraag door de IND afgewezen. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde
beroep op 12 september 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 30 juli
2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep
gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank op formele gronden vernietigd en
de zaak naar de rechtbank terugverwezen.
2.2 Op 12 oktober 2019 heeft verweerder, als opvolgend advocaat van klager, aan
de IND laten weten dat klager in afwachting van de nieuwe behandeling van zijn zaak
bij de rechtbank Amsterdam rechtmatig in Nederland verblijft. Namens klager heeft
hij verzocht om zijn Vreemdelingendocument (W-pasje) vanaf 1 november 2019 met een
jaar te verlengen en daarop de juiste achternaam van klager te vermelden. Dezelfde
dag heeft verweerder daarvan een kopie aan klager gestuurd en klager verder geschreven:
U moet zich dus wel bij uw vriendin laten Inschrijven en dan snel via het loket een
aanvraag Indienen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van familieleven
(art. 8 Evrm.)
2.3 Klager is op 28 november 2019 gehuwd met zijn Nederlandse vriendin.
2.4 De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 december 2019 het beroep van klager
gegrond verklaard, het besluit (van 8 augustus 2018) vernietigd en de IND opgedragen
om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen.
2.5 Op 7 maart 2020 heeft verweerder met instemming van klager een ingebrekestelling
aan de IND gestuurd met daarin een termijn tot 30 juni 2020.
2.6 Op 30 maart 2020 heeft de IND aan verweerder bericht:
Bij deze zou ik u willen informeren dat [klager] aanvullend gehoord zal moeten worden.
Aangezien dit onzekere tijden zijn en nog niet duidelijk is vanaf welk moment onze
klanten gehoord zullen kunnen worden wanneer zij zich in de verlengde asielprocedure
bevinden kan er nog geen datum medegedeeld worden. Ik zou u daarom willen vragen of
u akkoord bent met het tijdelijk stopzetten van de IGS tot het moment dat betrokkene
gehoord zal zijn, omdat er eerder geen besluit kan worden genomen.
Diezelfde dag heeft klager aan verweerder per e-mail laten weten op basis van het
advies van verweerder en vanwege begrip voor de lastige situatie in te stemmen met
het tijdelijk stopzetten van de IGS tot maximaal 30 juni 2020.
2.7 In een e-mail van 27 juli 2020 heeft verweerder aan klager laten weten dat
hij contact met de IND heeft gehad, dat de ingebrekestelling vanaf 30 juni 2020 weer
is gaan lopen en gemeld dat klager recht heeft op een schadeloosstelling wegens niet
tijdig beslissen door de IND.
2.8 Door de Covid-maatregelen is klager pas op 26 augustus 2020 door de IND aanvullend
gehoord.
2.9 Op 12 oktober 2020 heeft de IND het voornemen aangekondigd om de herhaalde
asielaanvraag van klager af te wijzen. Daarop heeft verweerder aan de IND op 7 november
2020 de zienswijze van klager kenbaar gemaakt en voor onderbouwing verwezen naar alle
door de vorige advocaat van klager in eerdere procedures overgelegde stukken. Vanwege
het op 26 augustus 2020 plaatsgevonden aanvullend gehoor van klager heeft verweerder
in zijn e-mail van 7 november 2020 namens klager ook een aanvullende zienswijze ingediend.
Na ontvangst van verschillende stukken van klager heeft verweerder op 9 november 2020
bij de IND zijn aanvullende zienswijze nog aangevuld. Daarin heeft verweerder vermeld:
[Klager] heeft zijn gemachtigde te kennen gegeven dat hij persoonlijk nog een aantal
zaken wil toevoegen bij de zienswijze van 7 november 2020. Na overleg met [klager]
is besloten om een door betrokkene opgestelde mail met bijlagen integraal op te nemen
in deze aanvulling. Daardoor zullen er enkele overlappingen zijn.
2.10 Op 24 november 2020 heeft verweerder namens klager beroep ingesteld tegen
het niet tijdig nemen van een besluit op diens asielaanvraag.
2.11 De rechtbank heeft bij uitspraak van 21 december 2020 het beroep gegrond verklaard
en de IND opgedragen binnen twee weken een besluit te nemen op de asielaanvraag van
klager, onder verbeurte van € 100,- per dag.
2.12 Bij besluit van 3 februari 2021 heeft de IND de asielaanvraag van klager afgewezen.
Tegen het besluit heeft verweerder namens klager beroep ingesteld.
2.13 Op 24 februari 2021 heeft verweerder aan de rechtbank onder meer geschreven:
In bovenstaande zaak heeft eiser, [klager], mij opnieuw en uitdrukkelijk verzocht
om, als aanvulling op de reeds ingediende gronden, zijn persoonlijke gronden tegen
de gewraakte beschikking van 3 februari 2021 aan de Rechtbank kenbaar te maken.
Ik stuur U hierbij een door mij ontvangen mail waarin hij o.a. per pagina en per paragraaf
uiteen zet waarom het besluit in zijn ogen niet in stand kan blijven. Hij verwijst
daarbij ook naar uitspraken en naar stukken uit het dossier zoals o.a. de (…). Ik
voeg aan zijn persoonlijke aanvullend gronden 2 belangrijke bijlagen toe. M.b.t. zijn
angst in Turkije voor eer- en bloedwraak stukken uit de reguliere procedure van voor
zijn asielaanvraag en m.b.t. de schending van art. 8 Evrm mijn schrijven van 12 oktober
2019.
2.14 In een e-mail van 9 maart 2021 heeft verweerder een klacht bij de IND ingediend
over het onjuiste optreden van de IND bij de aanvraag voor klager van een W-pas en
verzocht om middels een spoedprocedure de verzochte W-pas alsnog te verstrekken.
2.15 Op 11 maart 2021 heeft klager rechtstreeks papieren stukken aan de rechtbank
gestuurd die zijn geweigerd in de digitale procedure. Verweerder heeft daarover diezelfde
dag richting klager zijn ongenoegen uitgesproken. Ook heeft hij klager opnieuw gemeld
dat alle stukken uit al zijn eerdere procedures al onderdeel van het dossier uitmaken.
2.16 De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2021 gegrond verklaard en de IND
opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
2.17 Op 5 mei 2021 heeft verweerder bij de IND een verzoek tot opheffing van het
aan klager opgelegde inreisverbod ingediend en onder meer geschreven:
In bovenstaande zaak Is op 22 april 2021 het asielberoep van [klager] gegrond verklaard.
In die zaak heb ik verzoeker ook als gemachtigde bij gestaan.
In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag zittingsplaats Arnhem wordt ook gerefereerd
aan het in het verleden opgelegde inreisverbod. [Klager] wordt geacht met U contact
op te nemen om het Inreisverbod op te heffen.
Het inreisverbod is destijds opgelegd op grond van een strafrechtelijke veroordeling.
Gebleken is echter dat [klager] in de strafzaak met parketnummer […] is vrij gesproken.
Concreet houdt dat in dat de grond voor het opleggen van het inreisverbod daarmee
is komen te vervallen. Dit blijkt echter niet van rechtswege te zijn vervallen vandaar
dat verzoeker bij deze een verzoek indient om het opgelegde inreisverbod met onmiddellijke
ingang op te heffen. (…)
2.18 Eveneens op 5 mei 2021 heeft verweerder de IND in gebreke gesteld omdat, ondanks
herhaalde verzoeken van verweerder vanaf 12 oktober 2019, geen nieuw W-pasje aan klager
was verstrekt.
2.19 Op 7 juni 2021 heeft verweerder namens klager de IND in gebreke gesteld in
verband met het niet (tijdig) nemen van een nieuw besluit op de asielaanvraag van
klager.
2.20 Kort daarna heeft verweerder de samenwerking met klager beëindigd vanwege
de met klager ontstane vertrouwensbreuk.
2.21 Op 23 juli 2021 heeft de IND het bezwaar tegen het inreisverbod gegrond verklaard,
althans het inreisverbod van klager opgeheven.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te verzuimen relevante stukken aan de IND te sturen, waardoor klager materiële
en financiële schade heeft geleden.
Toelichting: Klager is op 26 augustus 2020 door de IND verhoord. Op 12 oktober 2020
heeft de IND het voornemen kenbaar gemaakt om het verzoek af te wijzen. Tegen de afgewezen
beslissing van de IND heeft klager op 4 en 8 november 2020 voldoende verklaringen
en 95 pagina’s aan bewijsstukken naar verweerder gestuurd. Die stukken heeft verweerder,
ondanks dringend verzoek van klager, niet naar de IND gestuurd. Gevolg is dat de IND
op 3 februari 2021 bij beschikking het verzoek heeft afgewezen. Ook daartegen heeft
klager op 12 februari 2021 voldoende verklaringen, ook van zijn echtgenoot, en 347
pagina’s aan bewijsstukken aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft die stukken opnieuw
niet aan de IND en ook niet aan de rechtbank gestuurd. Alleen omdat klager op de zitting
van 15 maart 2021 zijn verzoek zelf uitgebreid heeft toegelicht, heeft de rechtbank
op 22 april 2021 het verzoek gegrond verklaard;
b) ondanks het verzoek van klager op 29 november 2019 - vanwege zijn huwelijk op
28 november 2019 - een reguliere verblijfsvergunningsprocedure te starten, dat niet
te doen, waardoor klager zeer ernstige materiële en immateriële schade heeft geleden;
c) beroepsfouten te maken door:
(i) pas in december 2020 beroep in te stellen bij de rechtbank wegens niet tijdig
beslissen door de IND, waardoor klager niet over de periode vanaf 7 maart 2020 tot
de afwijzing van de beslissing van de IND op 3 februari 2021 een veel hogere schadevergoeding
heeft gekregen maar slechts over de periode vanaf 5 januari 2021 tot 3 februari 2021
een bedrag van € 3.000,- heeft gekregen;
(ii) niet meteen op 30 maart 2020, de datum waarop de IND de juiste achternaam
van klager heeft geaccepteerd, maar pas op 5 mei 2021 een ingebrekestelling aan de
IND te sturen voor een kapot W2-pasje en geen beroep bij de rechtbank in te stellen;
(iii) ondanks verzoeken van klager niet tijdig bezwaar in te dienen tegen en beroep
in te stellen bij de rechtbank tegen een inreisverbod, wat klager en zijn familie
in een zeer gevaarlijke situatie heeft gebracht;
Toelichting: Vanaf 2019 heeft klager verweerder meermaals en onderbouwd met bewijsstukken
aan verweerder gevraagd om bezwaar bij de IND in te dienen en in beroep te gaan tegen
het opgelegde inreisverbod. Dat was onterecht opgelegd en inmiddels verjaard. Dat
heeft verweerder ook zo bevestigd op 9 november 2020. Desondanks heeft verweerder
pas op 5 mei 2021 bezwaar ingediend bij de IND, waarna de IND uiteindelijk op 10 augustus
2021 het inreisverbod van klager heeft opgeheven;
d) samen te werken met de IND, waardoor de asielaanvraag van klager op 3 februari
2021 is afgewezen en hij materiele en financiële schade daardoor heeft geleden;
Toelichting: Op 2 februari 2021 heeft verweerder aan klager gevraagd om hem de beslissing
van de raad van discipline van 2 februari 2021 over mr. Van D te sturen. Dat heeft
klager gedaan. Verweerder heeft die beslissing daarna meteen aan de IND gestuurd.
Volgens klager heeft de IND die uitspraak tegen hem gebruikt en is daarom zijn verzoek
afgewezen. Daaruit blijkt de samenwerking van verweerder met de IND.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Ad klachtonderdelen a) en c); kwaliteit van de dienstverlening
4.2 Verweerder stelt dat hij klager erop heeft gewezen dat vanwege de corona-uitbraak
er sprake was van een uitzonderlijke situatie. De IND had toegezegd dat klager aanvullend
zou worden gehoord. Nadat op 30 juni 2020 de ingebrekestelling van 10 maart 2020 weer
was gaan lopen, heeft hij bij de IND erop aangedrongen het aanvullend gehoor zo spoedig
mogelijk te houden. Volgens verweerder heeft hij dit aan klager kenbaar gemaakt en
heeft klager daarin berust. Ook heeft hij klager uitgelegd dat een beroep niet tijdig
beslissen, terwijl daarin nog niet aanvullend is gehoord, weinig tot geen kans had
gemaakt bij de rechtbank en tot niet-ontvankelijkverklaring had geleid. Er kan geen
besluit worden genomen indien niet (aanvullend) is gehoord, aldus verweerder.
4.3 Volgens verweerder kwam dit anders te liggen nadat klager in augustus 2020
was gehoord en er in november 2020 door de IND geen nieuw besluit was genomen op de
herhaalde aanvraag. Toen heeft hij namens klager beroep niet tijdig beslissen ingediend.
Dat is door de rechtbank op 21 december 2020 gegrond verklaard. Klager heeft bij besluit
van 3 februari 2021 een schadevergoeding ontvangen omdat de IND niet binnen twee weken
na 21 december 2020 een besluit had genomen.
4.4 Zowel in oktober 2019, als op 9 maart 2021 en ook op 5 mei 2021 heeft verweerder
bij de IND erop aangedrongen om klager in het bezit te stellen van een W-document
op de juiste identiteit van klager. Verweerder heeft klager in die periode ook gemaild
dat de IND op 25 januari 2021 aan verweerder had laten weten dat aan het loket in
Zwolle een spoedopdracht was gegeven om een nieuw W-document aan te maken. Dat heeft
lang geduurd. Wat verweerder betreft heeft hij met betrekking tot het W2-pasje gedaan
wat van hem als tussenpersoon verwacht mocht worden.
4.5 Verweerder heeft klager laten weten dat door hem van klager ontvangen stukken
al voor een groot deel onderdeel waren van het IND-dossier en niet opnieuw ingediend
hoefden te worden. Verweerder had bovendien de IND verzocht om de eerder ingediende
stukken ook te betrekken bij de nieuwe beslissing op de terugverwezen herhaalde asielaanvraag.
Verweerder heeft een aantal van de door klager ingebrachte stukken en de door klager
persoonlijk opgestelde zienswijze wel ingebracht tijdens de asielprocedure bij de
IND. Dat is de taak en keuze van de advocaat.
4.6 Volgens verweerder heeft klager voor de eerste asielaanvraag een reguliere
aanvraag ingediend aangezien hij toen al een relatie met een Nederlandse vrouw had.
Volgens verweerder is dat verzoek afgewezen vanwege het feit dat klager ongewenst
was verklaard; die ongewenstverklaring is omgezet naar een zwaar inreisverbod van
10 jaar. Verweerder stelt dat de rechtbank in de uitspraak van april 2021 voor de
eerste keer heeft aangegeven dat de opheffing van het inreisverbod geen onderdeel
was van de lopende asielprocedure. Op grond van die uitspraak heeft verweerder daarom
alsnog in mei 2021 een verzoek ingediend om het inreisverbod op te heffen. Volgens
verweerder is het inreisverbod naar zijn weten op 23 juli 2021 opgeheven. Daarvan
heeft hij geen bericht ontvangen omdat hij sinds juni 2021 niet meer de belangen van
klager behartigde.
Ad klachtonderdeel b); aanvragen reguliere verblijfsvergunning
4.7 Verweerder heeft zich nooit voor klager als gemachtigde gesteld in een reguliere
verblijfsvergunningszaak en heeft dat ook niet toegezegd. Hij heeft klager geïnformeerd
dat klager een dergelijke aanvraag zelf kan indienen bij een IND-loket. Ook heeft
hij klager laten weten dat een dergelijke aanvraag weinig kans van slagen had zolang
sprake was van een inreisverbod.
Ad klachtonderdeel d); samenwerking met de IND
4.8 Verweerder betwist dat hij heeft samengewerkt met de IND en niet integer zou
hebben gehandeld. Hij heeft steeds bij klager benadrukt dat de beslissing in de tuchtzaak
over mr. Van D. eventueel een belangrijke rol kon spelen bij een uiteindelijke beslissing
van de IND. Daarom heeft hij bij de IND erop aangedrongen geen besluit te nemen voordat
de beslissing in de tuchtzaak bekend zou zijn. Volgens verweerder is hij op 2 februari
2021 telefonisch benaderd door de IND met de vraag of er al een beslissing in de tuchtzaak
over mr. Van D. was. Na kennisname van de uitspraak via klager heeft hij aan de IND
gemeld dat de klacht niet-ontvankelijk was verklaard. Verweerder stelt dat van hem
niet kan en mag worden verwacht dat hij deze informatie had moeten achterhouden.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad stelt voorop dat de klacht over de eigen advocaat gaat. Bij de beantwoording
van de vraag of verweerder, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede
tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt
geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met
zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. De tuchtrechter toetst of de beklaagde advocaat
heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat
er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van
breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.2 In het tuchtrecht staat de kwaliteit van de beroepsuitoefening centraal. Bij
de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet is niet zozeer van belang of de cliënt daarvan al of niet
nadelige gevolgen heeft ondervonden. Het komt er op aan of de advocaat met zijn handelen
zijn cliënt al of niet heeft blootgesteld aan het risico dat de cliënt daarvan nadelige
gevolgen kan ondervinden, waarbij geldt dat wanneer er voor de cliënt bijzonder veel
op het spel staat er voor een betamelijk advocaat aanleiding is om extra zorgvuldig
te werk te gaan.
5.3 Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke
omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdelen a) en c); kwaliteit van de dienstverlening
5.4 Gelet op de samenhang tussen deze verwijten ziet de raad aanleiding om deze
gezamenlijk te beoordelen.
5.5 Uitgangspunt is dat een advocaat als opdrachtnemer de regie behoort te voeren
in een zaak. Dat brengt ook mee dat een advocaat bepaalt welke van de van een cliënt
ontvangen stukken relevant genoeg zijn om in een procedure in te brengen. Een advocaat
moet die keuze dan wel toelichten aan zijn cliënt. Gedragsregel 16 leidt ertoe dat
dat schriftelijk aan de cliënt moet worden bevestigd om misverstanden daarover achteraf
met de cliënt te voorkomen.
5.6 Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie, voor zover relevant opgenomen
onder de feiten hiervoor, is de raad gebleken dat verweerder op verschillende momenten
aan klager schriftelijk uitleg heeft gegeven over welke stukken al onderdeel uitmaakten
van het dossier van zowel de IND als de rechtbank en welke stukken verweerder alsnog
heeft ingediend. Daarbij is verweerder klager ook nog tegemoet gekomen door op aandringen
van klager persoonlijke stukken van klager in te dienen, zoals blijkt uit de e-mails
van verweerder van 9 november 2020 en 24 februari 2021. Naar het oordeel van de raad
heeft verweerder daarmee zijn verantwoordelijkheid genomen en daarbij voldoende oog
voor de belangen en wensen van klager gehad.
5.7 Verweerder heeft in zijn schriftelijke verweer en tijdens de zitting van de
raad toegelicht waarom hij de IND pas na het verlate aanvullend gehoor van klager
van augustus 2020 in gebreke heeft gesteld en ook waarom pas in december 2020 beroep
is ingesteld wegens niet tijdig beslissen door de IND. Gelet op het gemotiveerde verweer
van verweerder, dat ook niet is weersproken door klager, is de raad van oordeel dat
verweerder daarin op deskundige wijze en met oog voor de belangen van klager heeft
gehandeld. Daarbij speelt ook een rol dat toen sprake was van Covid-maatregelen waardoor
veel vertraging is ontstaan bij de IND. Daar had verweerder geen controle over.
5.8 De raad is uit het met stukken onderbouwde verweer verder gebleken, in het
bijzonder uit de e-mails van verweerder aan klager van 12 oktober 2020, 9 maart 2021
en van 5 mei 2021, wat verweerder voor klager heeft gedaan om een W-pas te krijgen
met daarop ook de juiste achternaam van klager. Tijdens de zitting van de raad heeft
verweerder gesteld dat klager nog wel een geldige W-pas had maar dat die kapot was.
Klager heeft dat tijdens de zitting ook bevestigd. Volgens verweerder had klager vanwege
zijn registratie bij de IND gewoon zelf een nieuwe pas kunnen aanvragen, maar deed
klager dat niet. Gelet op het verweer en mede gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden
is de raad van oordeel dat verweerder ook op dit punt niet in zijn zorgplicht richting
klager is tekortgeschoten.
5.9 Verweerder heeft een met stukken onderbouwd gemotiveerd verweer gevoerd tegen
het verwijt dat hij niet tijdig bezwaar en beroep tegen het aan klager opgelegde inreisverbod
zou hebben ingesteld. Voor de raad is niet onbegrijpelijk dat verweerder, kennelijk
net als de eerdere advocaat van klager, er vanuit ging dat het aan klager opgelegde
inreisverbod deel uitmaakte van de asielprocedure. Pas door de uitspraak van de rechtbank
van 22 april 2021 was verweerder ermee bekend dat het inreisverbod los stond van de
asielprocedure. Meteen op 5 mei 2021 heeft verweerder namens klager een verzoek tot
opheffing van het inreisverbod bij de IND gedaan en heeft aldus voldoende voortvarend
voor klager opgetreden.
5.10 Op grond van het voorgaande is de raad dan ook van oordeel dat verweerder
heeft gehandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager zoals van een redelijk
bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden verwacht mocht
worden in de zin van artikel 46 Advocatenwet. De raad zal dan ook de klachtonderdelen
a) en c) ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b); aanvragen reguliere verblijfsvergunning
5.11 Uit de stukken, in het bijzonder de e-mail van verweerder aan klager van 12
oktober 2019, is de raad gebleken dat verweerder duidelijk heeft gemaakt dat klager
zelf een reguliere verblijfsvergunning moest aanvragen. Dat verweerder daarna aan
klager alsnog heeft toegezegd om die aanvraag te doen, is de raad niet gebleken. Verweerder
heeft dan ook naar het oordeel van de raad op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
richting klager gehandeld. Klachtonderdeel b) wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d); samenwerking met de IND
5.12 De juistheid van het verwijt van klager, met ernstige beschuldigingen aan
het adres van verweerder over zijn vermeende samenspanning met de IND, is tegenover
de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder niet komen vast te staan en daarom
ook niet de gegrondheid van dit verwijt. De raad zal klachtonderdeel d) eveneens ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, F.E.J. Janzing, H.K. Scholtens, E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 2 april 2024