ECLI:NL:TADRARL:2024:75 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-514/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:75
Datum uitspraak: 25-03-2024
Datum publicatie: 27-03-2024
Zaaknummer(s): 23-514/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad heeft vastgesteld dat verweerder op een zitting mededelingen heeft gedaan over de inhoud van een mediationgesprek, waaraan zijn cliënte en de wederpartij hebben deelgenomen. Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en rekening houdend met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en gebonden is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 25 maart 2024
in de zaak 23-514/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. [K]
over
verweerder
gemachtigde: mr. [Van ‘t H]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 november 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/142 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 december 2023. Daarbij waren verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van verweerder van 13 november 2023.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 26 oktober 2018 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij mevrouw [V] (hierna: [V]) klaagster heeft aangereden. Bij deze aanrijding raakte klaagster ernstig gewond. Naar aanleiding van het verkeersongeval heeft klaagster aangifte gedaan bij de politie. Deze aangifte heeft geleid tot een strafprocedure tegen [V]. In deze procedure is klaagster bijgestaan door haar gemachtigde. [V] is bijgestaan door verweerder.
2.2 Klaagster en [V] zijn door de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, verwezen naar een mediator. Op 24 november 2021 hebben klaagster en [V] een mediationovereenkomst gesloten. De gemachtigde van klaagster en verweerder hebben niet deelgenomen aan de mediation.
2.3 In de mediationovereenkomst is het volgende opgenomen:

Alles wat tijdens de mediation besproken wordt is vertrouwelijk. De ondertekening van deze mediation (start) overeenkomst betekent dat alle partijen zich verplichten tot geheimhouding. De informatie die tijdens de mediation wordt uitgewisseld en die zonder de mediation bij partijen niet bekend zou zijn, kan daarbuiten niet bekend worden gemaakt zonder instemming van alle partijen en ook niet worden gebruikt in de lopende strafzaak, of in een andere procedure of rechtszaak.

2.4 Het mediationtraject heeft niet tot een positief resultaat geleid. In de slotovereenkomst is onder andere het volgende opgenomen:

De mediators constateren dat het gesprek niet zinvol is voort te zetten. Het doet [L] heel veel pijn om geconfronteerd te worden met [M] en het wekt haar haat en boosheid op.

2.5 De zaak is vervolgens voortgezet bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem.
2.6 Op 16 december 2021 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Gelderland. Verweerder heeft tijdens de zitting overeenkomstig zijn pleitnota het woord gevoerd.
2.7 Op 10 november 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de geheimhouding van de mediationovereenkomst te schenden door te refereren aan uitspraken die door klaagster tijdens het mediationtraject zijn gedaan;
b) zich in strijd met gedragsregel 7 onnodig grievend uit te laten.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Klachtonderdeel a)

5.2 In het kader van een strafzaak heeft een mediationtraject plaatsgevonden, waaraan klaagster (het slachtoffer) en de cliënte van verweerder (de verdachte) hebben deelgenomen. Klaagster en de cliënte van verweerder hebben twee mediationgesprekken gevoerd. Na de mediation is een slotovereenkomst opgesteld. Die slotovereenkomst is aan het strafdossier toegevoegd en bevindt zich ook in het onderhavige klachtdossier. Tussen klaagster en de cliënte van verweerder is geheimhouding over de inhoud van de mediation overeengekomen. Verweerder en de gemachtigde van klaagster waren bij die gesprekken niet aanwezig.
5.3 Na de mediation is de strafzaak op de zitting van de rechtbank behandeld. Op die zitting heeft verweerder (overeenkomstig zijn pleitnota) het volgende aangevoerd: “[Klaagster] heeft letterlijk gezegd tijdens de mediation: Ik haat je, voor mij ben je een moordenaar en je moet levenslang krijgen". De raad is van oordeel dat de geheimhoudingsverplichting die zijn cliënte is aangegaan en waarmee hij bekend was, ook voor verweerder geldt. Dat er door verweerder geen geheimhouding is toegezegd, zoals door verweerder is betoogd, maakt dat niet anders. De geheimhoudingsplicht zou op onaanvaardbare wijze aan waarde inboeten, indien het de advocaat steeds vrij zou staan om naar eigen goeddunken op grond van een eigen opvatting over wat het belang van de cliënt meebrengt, en zonder daarin de wederpartij te kennen, te bepalen dat gebruik zal worden gemaakt van de (ook voor de rechter geheim te houden) stukken/informatie uit de mediation. De raad is daarom van oordeel dat verweerder door op deze wijze op de zitting uit de mediationgesprekken te citeren, de geheimhoudingsverplichting heeft geschonden.
5.4 Verweerder heeft verder nog aangevoerd dat zijn mededeling op de zitting van de rechtbank niet verder ging dan wat ook in de (openbaar gemaakte) slotovereenkomst is opgenomen. De raad overweegt hierover dat het verweerder alleen vrij stond om de inhoud van de slotovereenkomst te gebruiken. Zijn mededeling op de zitting staat niet in die slotovereenkomst. Dat er - in de ogen van verweerder - passages in de slotovereenkomst staan die vergelijkbaar zijn met zijn op de zitting genoemde citaat, maakt niet dat het hem vrij stond om uit de mediationgesprekken te citeren. Ook de omstandigheid dat klaagster zelf heeft betwist dat zij deze (exacte) woorden tijdens het mediationgesprek heeft gebruikt, maakt deze conclusie niet anders. Het was immers de bedoeling van verweerder om uit de vertrouwelijke mediatongesprekken te citeren en hij heeft dat ook met die woorden op de zitting naar voren gebracht.
5.5 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.6 Klaagster verwijt verweerder ook dat hij tijdens de zitting heeft gesteld dat ‘klaagster is doorgeslagen en het feit niet heeft verwerkt’. De raad overweegt hierover dat deze passage onderdeel is van een uitgebreid pleidooi van verweerder. Mede gelet op de inhoud van dat pleidooi kan niet worden gezegd dat deze woorden van verweerder onnodig grievend zijn. Verweerder heeft hiermee de aan hem toekomende (grote) vrijheid van handelen niet overschreden. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder op een zitting mededelingen heeft gedaan over de inhoud van een mediationgesprek, waaraan zijn cliënte en de wederpartij hebben deelgenomen. Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en rekening houdend met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en gebonden is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, H.K. Scholtens, A.W. Siebenga en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 25 maart 2024