ECLI:NL:TADRARL:2024:67 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-073/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:67
Datum uitspraak: 11-03-2024
Datum publicatie: 20-03-2024
Zaaknummer(s): 24-073/AL/GLD
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klaagster heeft haar klacht onvoldoende concreet onderbouwd. Daarom wordt de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 maart 2024
in de zaak 24-073/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 29 januari 2024 met kenmerk K 23/124.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster en haar ex-man hebben in augustus 2016 een echtscheidingsconvenant ondertekend dat was opgesteld door hun toenmalige gezamenlijke advocaat. Daarin waren financiële afspraken gemaakt.
1.2 Verweerder heeft klaagster vanaf 25 juli 2018 bijgestaan om te onderzoeken of klaagster alsnog financiële aanspraken had op de ex-man.
1.3 In januari 2019 heeft verweerder bij de rechtbank een alimentatieverzoek namens klaagster ingediend. Op 1 maart 2019 heeft de rechtbank de ex-man buiten zijn aanwezigheid (bij verstek) veroordeeld tot betaling van alimentatie aan klaagster van € 1.750,- per maand met ingang van 1 oktober 2018. Na beslaglegging op de bankrekening van de ex-man is in april 2019 een bedrag van € 13.317,- voor klaagster geïncasseerd.
1.4 Op 18 maart 2019 heeft verweerder voor klaagster een toevoeging aangevraagd voor de werkzaamheden met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap van klaagster en de ex-man. Deze toevoeging is met ingang van 1 maart 2019 verleend.
1.5 De ex-man van klaagster is vanaf 14 maart 2019 gedetineerd wegens poging tot doodslag op klaagster. De ex-man is daarvoor veroordeeld.
1.6 Klaagster heeft haar opdracht aan verweerder op 22 november 2021 beëindigd en is daarna door andere advocaten bijgestaan.
1.7 Op 5 september 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

zich onvoldoende voor klaagster in te spannen en voor haar belangen op te komen.

Toelichting: Volgens klaagster heeft verweerder haar vorderingen, zowel uit het convenant als haar alimentatievordering, nooit veilig gesteld waardoor klaagster veel geld is misgelopen en kapot is gemaakt. Verweerder heeft onderhandeld met de boekhouder van de ex-man. De politie wilde beslag leggen maar dat heeft verweerder toen tegengehouden. De boekhouder kocht de materialen ver onder de waarde, ten gunste van de ex-man en ten nadele van klaagster die daardoor niets kreeg. Nadat de ex-man uit de gevangenis was, heeft hij werk gevonden. Klaagster heeft in april 2021 aan verweerder gevraagd hoe het met haar alimentatie zat. Verweerder heeft met die informatie over de ex-man toen echter niets gedaan. Evenmin heeft verweerder de ex-man als dader aansprakelijk gesteld voor door klaagster geleden materiële en immateriële schade.

3 VERWEER
3.1 Verweerder betwist gemotiveerd dat hij niet voor de belangen van klaagster is opgekomen. Hij heeft 80 uur aan haar zaak gewerkt met als enige doel om een voor klaagster zo gunstig mogelijke regeling te treffen. Er is heel veel overleg nodig geweest met klaagster en haar adviseurs, waarbij klaagster lastig stuurbaar was. Tijdens de detentie verliep het overleg met de ex-man moeizamer via zijn advocaten en financieel adviseur. Daarbij stond voor verweerder het belang van klaagster altijd voorop.
3.2 Dat hij haar vorderingen niet veilig heeft gesteld, wordt eveneens gemotiveerd door verweerder betwist. Door de detentie van de ex-man was het verhalen van de vastgestelde partneralimentatie niet mogelijk. Het toen opstarten van een nieuwe procedure was niet in het belang van klaagster omdat de ex-man door zijn detentie dan een verzoek tot nihilstelling van de alimentatie had kunnen doen. Klaagster heeft hem op enig moment inderdaad gemeld dat haar ex-man “in een kraan reed”. Hij heeft klaagster toen gezegd dat hij zonder verdere concrete aanwijzingen dat de ex-man daadwerkelijk een baan had, daarmee op dat moment niets voor haar kon doen. Klaagster kan alsnog gebruik maken van de alimentatiebeschikking door de achterstallige bedragen te incasseren zodra de ex-man daartoe verhaal biedt. Haar verdere vorderingen op de ex-man kan zij op de woning verhalen. Van het verloren gaan van vorderingen is dan ook geen sprake.
3.3 Begin april 2019 heeft hij klaagster voor het indienen van een schadeclaim tegen de ex-man doorverwezen naar een letselschadeadvocaat. Als benadeelde partij in de strafzaak tegen de ex-man is klaagster bijgestaan door een andere advocaat. Klaagster heeft een schadevergoeding toegekend gekregen.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Deze klacht gaat over de eigen advocaat van klaagster. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de voorzitter als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De tuchtrechter toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
4.2 De voorzitter stelt voorop dat het aan de klagende partij is om een begin van een onderbouwing te geven van het verwijt dat de klagende partij maakt aan het adres van een verwerend advocaat. Het alleen maar maken van verwijten is onvoldoende, zeker als het gaat om specifieke verwijten die zien op een gebrek aan deskundigheid. Pas als een begin van een onderbouwing door de klagende partij is geleverd, is het voor de verwerend advocaat mogelijk om daar gemotiveerd verweer tegen te voeren en dat met stukken te onderbouwen.
4.3 Tijdens het klachtonderzoek heeft de deken geprobeerd om klaagster herhaaldelijk duidelijk te maken dat zij haar verwijten over het optreden van verweerder concreter moest maken en met bewijsstukken moest onderbouwen. Dat heeft klaagster toen niet alsnog gedaan. Verweerder heeft wel zo goed als mogelijk gemotiveerd verweer gevoerd tegen de aan hem gerichte algemene verwijten.
4.4 Op grond van het voorgaande kan de voorzitter de juistheid van de door klaagster gemaakte verwijten niet vaststellen. Nu aan verweerder dan ook tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, wordt de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 11 maart 2024