ECLI:NL:TADRARL:2024:64 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-621/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:64
Datum uitspraak: 11-03-2024
Datum publicatie: 20-03-2024
Zaaknummer(s): 23-621/AL/OV
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De raad is van oordeel dat op grond van de stukken in het klachtdossier niet is gebleken dat de juridische bijstand door verweerder ondermaats is geweest. De door klager gegeven onderbouwing van dit verwijt is onvoldoende om tot die conclusie te komen. De raad verklaart de klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 maart 2024
in de zaak 23-621/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Enschede (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2208161 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 november 2023. Daarbij waren klager en verweerder niet aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier uit van de volgende feiten.
2.1 In november 2017 is klager gewond geraakt bij een verkeersongeval. Hieraan hield klager diverse klachten over. Klager was werkzaam als videograaf maar heeft zijn bedrijf moeten beëindigen.
2.2 Klager heeft zich eerst tot een letselschadebureau en vervolgens tot verweerder gewend. Op 19 juni 2020 heeft er een intakegesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Op 23 juni 2020 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd.
2.3 Klager en verweerder hebben tijdens het intakegesprek afgesproken dat klager de jaarstukken van zijn onderneming over 2019 aan verweerder zou aanleveren. Na herhaaldelijk verzoek hiertoe levert klager de jaarstukken over 2019 bij verweerder aan op 20 mei 2021.
2.4 Nadat klager hier meermalen om heeft verzocht heeft er op 19 augustus 2021 een afspraak plaatsgevonden tussen klager en verweerder om het dossier te bespreken. Op 24 augustus 2021 heeft verweerder een verslag van dit gesprek aan de verzekeraar, Univé, gestuurd.
2.5 Univé heeft een voorstel tot een schadevergoeding van € 47.500,- aan klager gedaan. Namens klager heeft verweerder Univé op 26 januari 2022 laten weten het aanbod niet te accepteren.
2.6 Vanaf 28 januari 2022 heeft verweerder klager herhaaldelijk verzocht om zijn medische informatie aan te leveren. Op 13 oktober 2022 is de juiste informatie verzameld en op 17 oktober 2022 heeft verweerder deze informatie met de medisch adviseur van Univé gedeeld.
2.7 In november 2022 heeft klager zich bij verweerder beklaagd over de voortgang van het dossier.
2.8 Op 15 december 2022 heeft verweerder het medisch advies van Univé ontvangen. Hierin wordt onder meer geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstig blijvend letsel.
2.9 Klager heeft vervolgens een klacht over verweerder ingediend bij de vereniging van letselschade advocaten (LSA). De LSA-Ombudsman heeft als reactie op die klacht geconcludeerd dat de zaakbehandeling door verweerder inhoudelijk adequaat is geweest.
2.10 Op advies van de LSA Ombudsman heeft klager in februari 2023 verweerder verzocht zijn werkzaamheden te staken.

3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft de zaak van klager niet goed behandeld. Er was een gebrek aan concrete plannen en de acties en de resultaten waren teleurstellend. Verweerder heeft zich niet aan zijn afspraken gehouden, ondanks beloften en toezeggingen en hij heeft klager niet geïnformeerd over de voortgang van zijn zaak. Verweerder heeft niet zorgvuldig onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden van zijn zaak en heeft geen juist advies verstrekt over de juridische mogelijkheden en risico's van de zaak.
b) Verweerder heeft het medisch dossier van klager, zonder zijn toestemming, gedeeld met zijn kantoorgenoot.
c) Er was sprake van belangenverstrengeling, nu klager vermoedens heeft dat verweerder betrokken was bij een ander dossier aan de kant van de wederpartij van klager.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De klacht gaat over de eigen advocaat. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De tuchtrechter toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Klachtonderdeel a)

5.2 De raad is van oordeel dat op grond van de stukken in het klachtdossier niet is gebleken dat de juridische bijstand door verweerder ondermaats is geweest. De door klager gegeven onderbouwing van dit verwijt is onvoldoende om tot die conclusie te komen. De raad neemt daarbij in aanmerking dat klager regelmatig pas zeer laat en na meerdere verzoeken daartoe van verweerder, stukken heeft aangeleverd. Ook heeft verweerder diverse keren moeten wachten op reacties van de wederpartij. Mede gelet op die omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat het aan verweerder te wijten is dat de zaak van klager niet goed of onvoldoende voortvarend is behandeld. De klacht dat verweerder zich niet aan afspraken zou hebben gehouden en dat hij geen zorgvuldig onderzoek zou hebben gedaan, is door klager niet concreet gemaakt en onvoldoende onderbouwd. Ook het verwijt dat verweerder klager onvoldoende of onjuist zou hebben geïnformeerd en geadviseerd over de (voortgang van de) zaak is - tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder - in onvoldoende mate vast komen te staan. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.3 Klager klaagt er over dat verweerder zijn medische dossier heeft gedeeld met zijn collega. De raad is van oordeel dat dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Daarbij is in het bijzonder van belang dat in de opdrachtbevestiging staat dat het denkbaar is dat andere kantoorgenoten van verweerder werkzaamheden zullen verrichten in de zaak. Klager had hiertegen bezwaar kunnen maken, maar dat heeft hij niet gedaan. Dat die collega de dochter van verweerder is, maakt dat niet anders. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.4 De raad overweegt dat het aan de klagende partij is om een begin van een onderbouwing te geven van een verwijt dat hij maakt aan het adres van een verwerend advocaat. Het alleen poneren van verwijten is onvoldoende. Pas als een begin van een onderbouwing door de klagende partij is geleverd, is het voor de verwerend advocaat mogelijk om daar gemotiveerd verweer tegen te voeren en dat met stukken te onderbouwen. Het onderhavige verwijt, dat verweerder zich schuldig zou hebben schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling, is door klager niet met relevante stukken onderbouwd. Verweerder heeft dat verwijt ook betwist. Nu een feitelijke onderbouwing van het verwijt ontbreekt, is de juistheid daarvan en de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de raad ook klachtonderdeel c) ongegrond zal verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 11 maart 2024