ECLI:NL:TADRARL:2024:48 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-859/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:48 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-02-2024 |
Datum publicatie: | 07-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-859/AL/NN |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij van klaagster in civiel geschil. Verweerder heeft als partijdig advocaat de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Hij heeft na eigen onderzoek een uitgebreid verweer in de bodemprocedure noodzakelijk geoordeeld als ook het opstarten van een kort geding tegen klaagster. Niet is gebleken dat daarbij sprake is geweest van onnodig en kansloos procederen of onnodig tijd rekken door verweerder of dat verweerder zijn eigen financiële belangen daarbij voorop heeft gesteld. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 5 februari 2024
in de zaak 23-859/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van 8 januari 2024 van klaagster.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft op 30 april 2022 via Marktplaats een camper gekocht van L, de
cliënt van verweerder.
1.2 Op 31 oktober 2022 heeft klaagster bij de politie aangifte tegen L gedaan van
oplichting wegens fraude met de kilometerstand.
1.3 Op 2 november 2022 heeft advocaat mr. T namens klaagster ten laste van L conservatoir
beslag onder zijn bank gelegd tot zekerheid van de vordering van € 29.900,-. Dit beslag
heeft doel getroffen.
1.4 In een brief van 3 november 2022 heeft een juridisch adviseur van klaagster (hierna:
de gemachtigde) de koop van de camper ontbonden op grond van dwaling, althans bedrog/oplichting,
althans onrechtmatige daad en is L gesommeerd de koopsom, vermeerderd met herstelschade,
aan klaagster terug te betalen. L heeft daaraan geen gehoor gegeven. Daarop is klaagster
een bodemprocedure tegen hem gestart.
1.5 In zijn e-mail van 10 januari 2023 heeft verweerder aan zowel mr. T als aan de
gemachtigde verzocht of klaagster wilde meewerken aan opheffing van het op de banktegoeden
van L gelegde beslag tegen vervangende zekerheid. Daarop heeft de gemachtigde per
e-mail aanvankelijk instemmend gereageerd.
1.6 Verweerder heeft medio januari 2023 namens L verweer gevoerd in de bodemprocedure.
1.7 Op 1 februari 2023 heeft verweerder zowel aan mr. T als aan de gemachtigde een
concept-depotovereenkomst voorgelegd. Namens klaagster is hierop niet gereageerd,
ook niet op eenzelfde e-mail van verweerder van 9 februari 2023.
1.8 In de e-mail van 10 februari 2023 heeft mr. T namens klaagster aan verweerder
bericht dat klaagster niet bereid is om een depotovereenkomst te ondertekenen.
1.9 Daarop is verweerder namens L een kort geding gestart om medewerking van klaagster
te bewerkstelligen van depot van het bedrag waarvoor beslag was gelegd, tegen vrijgave
van het surplus aan L.
1.10 Bij vonnis in kort geding van 16 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter
L in het gelijk gesteld. Mr. T heeft namens klaagster tegen dit vonnis hoger beroep
ingesteld.
1.11 In een e-mail van 6 april 2023 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster
onder meer geschreven:
Cliënt is er in elk geval niet mee bekend geweest dat de camper een hogere kilometerstand zou hebben gehad. Voor hem kwam de stelling van uw cliënte op dat punt (en de aangifte die uw cliënte tegen hem heeft gedaan) dan ook als een verrassing. Wat daar verder ook van zij, cliënt zou graag door een eigen deskundige onderzoek laten verrichten naar de gestelde afwijking in de kilometerstand. Uiteraard is hiervoor de medewerking van uw cliënte noodzakelijk.
Cliënt dient uiteraard de gelegenheid te krijgen om zich tegen de stellingen van uw cliënte deugdelijk te verweren, althans om zelf vast te (doen) stellen dat die stellingen juist zijn. Daarvoor kan de thans lopende procedure worden doorlopen, maar de uitkomst in die procedure kan nog wel even op zich laten wachten. Dat is niet in het belang van uw cliënte, omdat zij - naar cliënt aanneemt - ook zal willen weten waar zij aan toe is. Zodra cliënt heeft laten vaststellen dat de kilometerstand - zoals door uw cliënte wordt gesteld - fors hoger is, dan zal naar aanleiding daarvan mogelijk alsnog een dialoog kunnen ontstaan en wellicht is voort procederen in dat geval zelfs niet noodzakelijk. (…)
1.12 In een e-mail van 11 april 2023 heeft de gemachtigde aan verweerder onder voorwaarden de mogelijke medewerking van klaagster toegezegd maar ook verzocht om een aantal vragen te beantwoorden. Verder heeft hij aan verweerder geschreven:
Cliënte heeft de kwestie aanhangig gemaakt bij de RDW en het voertuig voor onderzoek
ter beschikking gesteld, enerzijds om van de RDW bevestiging te krijgen van al hetgeen
reeds is geconstateerd, anderzijds om antwoord te krijgen op enkele vragen. De objectiviteit
van het RDW is volgens cliënte boven elke twijfel verheven en zeker voor de Rechtbank
doorslaggevend. Cliënte sluit niet uit, dat de RDW na onderzoek het voertuig in beslag
neemt, althans vooralsnog onder zich houdt, gelet op de ernst van opgemelde feiten.
Mocht dat niet het geval zijn, dan kan Uw cliënt uiteraard - voor de vierde maal -
desgewenst met eigen deskundigen alles onderzoeken wat hem gewenst voorkomt.
Het bovenstaande impliceert echter wel, dat ik opdracht heb nadere maatregelen te
treffen tegen Uw cliënt, waaronder vermeerdering van eis c.q. het starten van een
aparte schade-procedure, terwijl cliënte aanvullende aangifte zal doen tegen Uw cliënt
bij de politie.
Zodra de RDW het onderzoek heeft afgerond, zal ik U onmiddellijk van het resultaat op de hoogte stellen.
1.13 Op 27 juni 2023 heeft in de bodemprocedure een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden.
Tijdens deze zitting is tussen klaagster en L geschikt. Het door klaagster ingestelde
hoger beroep tegen het kort geding vonnis is niet in de schikking meegenomen.
1.14 In zijn e-mail van 30 juni 2023 heeft de gemachtigde aan verweerder gemeld dat
klaagster een klacht tegen verweerder zal indienen tenzij de door klaagster na 3 november
2022 gemaakte rechtsbijstandskosten door verweerder worden betaald waarna de appelprocedure
zal worden gestopt. Verweerder is hier niet op ingegaan.
1.15 Op 31 juli 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.16 Bij arrest van 10 oktober 2023 heeft het gerechtshof het vonnis in kort geding
van 16 februari 2023 bekrachtigd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onnodig en kansloos verweer te voeren in de bodemprocedure;
b) de procedures vervolgens onnodig en langdurig te rekken, waardoor deze voor klaagster
erg kostbaar werden.
2.2 Volgens klaagster heeft verweerder zijn eigen financieel belang (omzet) niet alleen
boven het belang van zijn cliënt maar ook boven haar gerechtvaardigde belang gesteld.
Door het zeer uitgebreide en kansloze verweer van verweerder in de bodemprocedure
was klaagster genoodzaakt om daarop te reageren en dat heeft haar veel geld gekost.
Zijn verweer bevatte in haar optiek niets relevants om de door haar gestelde non-conformiteit
uit te sluiten. Van verweerder had, gezien het door hem gehanteerde hoge uurtarief
en daardoor te verwachten mate van deskundigheid, verwacht mogen worden dat hij eerst
nader onderzoek had gedaan en ook overleg met klaagster had gezocht, voordat hij klakkeloos
ging procederen. Na een snel onderzoek had verweerder geweten, net als klaagster via
de RDW, dat sprake was van een geïmporteerde camper die was ‘omgekat’, dus voorzien van een ander chassisnummer. Haar advocaat had L juist op een lange
termijn gedagvaard zodat verweerder voldoende tijd had voor nader onderzoek en bovendien
ruimte was voor overleg en een regeling tussen partijen. Verweerder heeft daaraan
in zijn eigen financiële belang niet meegewerkt.
2.3 In het kort geding over het beslag heeft verweerder het volgens klaagster nog
bonter gemaakt door voor een onbeduidend verweer in die kwestie zijn zeer hoge proceskosten
te vorderen (€ 7.500,-), die ver uitgaan boven de standaard proceskosten. Ook in deze
procedure heeft verweerder niet gereageerd op een schikkingsvoorstel van haar kant,
wat opnieuw tot onnodig en hoge kosten voor klaagster heeft geleid.
3 VERWEER
3.1 Volgens verweerder heeft hij op deskundige wijze de partijdige belangen van zijn
cliënt behartigd zonder dat hij daarbij de gerechtvaardigde belangen van klaagster
heeft geschonden. In het belang van zijn cliënt moest hij in de bodemprocedure uitgebreid
verweer voeren omdat nog veel zaken onduidelijk waren. Die onduidelijkheid werd veroorzaakt
door de onduidelijke en zelfs onhoudbare standpunten die namens klaagster werden ingenomen,
die volgens verweerder hebben aangezet tot kostenverhogende maatregelen. In het belang
van zijn cliënt moest verweerder een kort geding tegen klaagster beginnen. Zij weigerde
immers om de toegezonden depotovereenkomst te ondertekenen waardoor zijn cliënt niet
over het niet-beslagen deel van zijn banktegoeden kon beschikken. Overleg met klaagster
was aldus niet mogelijk. De voorzieningenrechter heeft zijn cliënt daarna in het gelijk
gesteld, wat ook in hoger beroep is bekrachtigd. Het was juist klaagster die een kansloos
hoger beroep had ingesteld, wat niet alleen vertragend maar ook kostenverhogend heeft
gewerkt. In zijn optiek was sprake van misbruik van procesrecht van de kant van klaagster
zodat hij om die reden in de procedure in hoger beroep heeft verzocht om klaagster
te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten. Het is daarna aan de civiele
rechter voorbehouden om daarover te oordelen, niet aan de tuchtrechter.
3.2 Verweerder verwijst ter verdere onderbouwing van zijn verweer dat hij niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar richting klaagster heeft gehandeld naar de door hem met zowel de gemachtigde
als de advocaat van klaagster gevoerde correspondentie, zoals is opgenomen onder de
feiten hiervoor. Verweerder betwist tot slot dat hij op enigerlei wijze zijn eigen
financiële belang heeft laten prevaleren boven dat van zijn cliënt of dat van klaagster.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 De voorzitter is van oordeel dat uit de stukken niet is gebleken dat verweerder
de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft
overschreden. Verweerder heeft het in het belang van zijn cliënt en als partijdig
advocaat gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46
Advocatenwet. Verweerder achtte het na eigen onderzoek noodzakelijk om in de bodemprocedure
uitvoerig verweer te voeren en ook om een kort geding te starten tegen klaagster nadat
zij had geweigerd om mee te werken aan een depotovereenkomst na het door haar gelegde
beslag op de bankrekening van zijn cliënt. Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken
dat sprake is geweest van onnodig en kansloos procederen of onnodig tijd rekken door
verweerder of dat verweerder zijn eigen financiële belangen daarbij voorop heeft gesteld.
Dat klaagster door het optreden van verweerder druk heeft ervaren kan zo zijn, maar
maakt zijn handelen nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De beoordeling over het
onderliggende civiele geschil is voorbehouden aan de rechter, niet aan de tuchtrechter.
4.3 Nu door klaagster verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of zijn gebleken
waaruit zou volgen dat klaagster door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig
in haar belangen is geschaad, zal de voorzitter de klachtonderdelen a) en b) kennelijk
ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2024.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 5 februari 2024