ECLI:NL:TADRARL:2024:25 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-772/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:25
Datum uitspraak: 15-01-2024
Datum publicatie: 22-02-2024
Zaaknummer(s): 23-772/AL/NN
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager en zijn juridisch adviseur hebben zich samen beklaagd over de handelwijze van verweerder in diens hoedanigheid van deken in het arrondissement Limburg bij behandeling van een klachtzaak van klager 2 over mr. I. Op grond van de stukken en gelet op het verweer is de voorzitter gebleken dat de beklaagde deken de Advocatenwet en de voor hem geldende Leidraad heeft gevolgd bij de behandeling van de klacht van klager 2. Evenmin is klachtwaardig dat de beklaagde deken in zijn aanbiedingsbrief aan de raad Den Bosch een summiere verwachting over de tuchtrechtelijke uitkomst van de klachtzaak van klager 2 over mr. I heeft vermeld. Ook dat heeft de beklaagde deken gedaan op grond van voor hem geldende regels. De voorzitter is er ambtshalve mee bekend dat klager 1 als juridisch adviseur ook namens andere cliënten vergelijkbare klachten heeft ingediend over verschillende dekens over vrijwel vergelijkbare gedragingen van die dekens, terwijl die dekens handelen conform de geldende regels. Zo ook in klachtzaak 23-780/AL/GLD waarin op dezelfde dag uitspraak wordt gedaan. De voorzitter wijst klager 1 erop dat hij er ernstig rekening mee moet houden dat een volgende klacht namens zichzelf en/of namens een cliënt over een deken over (ongeveer) dezelfde feiten en gedragingen niet meer in behandeling zal worden genomen door de deken en/of de raad c.q. de voorzitter vanwege misbruik van klachtrecht.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2024
in de zaak 23-772/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klager 1.
klager 2.

samen ook: klagers
gemachtigde: klager 1
over
verweerder
mr. J.A.W.M. Vogels, in hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten Limburg
kantoorhoudend te Roermond

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 9 november 2023 met kenmerk 2023 KNN125/ 2271915. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klagers van 1 december 2023.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 27 januari 2023 heeft klager 1 namens zijn cliënt, klager 2, bij verweerder een klacht ingediend over mr. I. Op 10 februari 2023 heeft verweerder de klacht aan beide partijen bevestigd en aan mr. I verzocht om te reageren op de klacht. De op 12 februari 2023 door verweerder ontvangen aanvulling op de klacht is op 15 februari 2023 aan beide partijen bevestigd.
1.2 Op 2 maart 2023 heeft mr. I aan verweerder haar verweer toegezonden. Daarop heeft klager in repliek gereageerd op 31 maart 2023. Verweerder heeft mr. I vervolgens op 5 april 2023 verzocht om binnen drie weken haar (eventuele) reactie in dupliek aan te leveren.
1.3 Naar aanleiding van de e-mail van 5 april 2023 van verweerder heeft klager 1 namens klager 2 diezelfde dag in een e-mail aan verweerder gevraagd om het klachtdossier, eventueel met de dekenvisie, door te sturen naar de raad. Daarop heeft verweerder op 7 april 2023 klagers gewezen op het vereiste van hoor en wederhoor en de voor hem als deken toepasselijke regels zoals neergelegd in artikel 46c leden 2 en 3 Advocatenwet en in de Leidraad dekenale klachtbehandeling. Verweerder heeft partijen in zijn e-mail van 5 april 2023 verder nog medegedeeld dat zij na ontvangst van de dupliek van mr. I nader zullen vernemen.
1.4 Op 16 en 21 april 2023 hebben klagers verweerder gevraagd het dossier direct door te sturen naar de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna ook: raad Den Bosch). Verweerder heeft op 24 april 2023 gewezen op zijn eerdere bericht aan klagers van 7 april 2023.
1.5 Op 24 april 2023 heeft verweerder de dupliek van mr. I ontvangen en deze op 26 april 2023 aan klagers gestuurd, met de mededeling dat de afsluiting van het klachtdossier wordt voorbereid. Na de reactie op 2 mei 2023 van klagers heeft verweerder op 3 mei 2023 aan klagers de afsluiting aan partijen verzonden.
1.6 Op 17 mei 2023 heeft verweerder aan klagers en mr. I bericht dat het griffierecht tijdig namens klagers was voldaan. Ook heeft verweerder daarin bevestigd dat hij het dossier diezelfde dag aan de raad Den Bosch had gestuurd. Verweerder heeft daarbij een afschrift van de inventarislijst van meegezonden stukken gevoegd.
1.7 In zijn e-mail van 23 mei 2023 heeft klager 1 verweerder gewezen op zijn eerdere e-mails van 26 april 2023 en van 2 mei 2023. Ook heeft hij verweerder erop gewezen dat hij in strijd heeft gehandeld met artikel 46c lid 2 Advocatenwet door de klacht van klager 2 niet terstond op diens verzoek naar de raad Den Bosch door te sturen. Ook heeft hij verweerder verzocht om de raad Den Bosch te informeren over het feit dat hij als deken onjuist heeft gehandeld.
1.8 Op 26 mei 2023 is namens verweerder aan klager 1 bericht dat het dossier bij de orde was afgesloten. Diezelfde dag heeft klager 2 aan verweerder een klacht over verweerder aangekondigd in het bijzonder vanwege de weigering om een essentieel stuk aan het dossier toe te voegen. Diezelfde dag is namens verweerder telefonisch contact met klagers gezocht om te vragen welk stuk ontbrak. Na controle heeft verweerder aan klager 1 bericht dat het betreffende stuk deel uitmaakte van het doorgezonden dossier.
1.9 Op 29 mei 2023 heeft klager 1 namens zichzelf en namens klager 2 een klacht over verweerder ingediend bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 28 september 2023 heeft het Hof van Discipline deze klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken. Op 17 oktober 2023 hebben klagers hun klacht nog aangevuld.

2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te weigeren het klachtdossier te corrigeren en een belangrijke e-mail daaraan toe te voegen;
b) in strijd met artikel 46c lid 2 Advocatenwet te weigeren om de klacht van klager over mr. I onmiddellijk ter kennis te brengen van de betreffende raad van discipline;
c) zich op het standpunt te stellen dat hij als deken een dekenstandpunt moest toevoegen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klachtonderdelen onder meer het volgende verweer gevoerd.
3.2 Als deken moet hij op grond van artikel 46c leden 2 en 3 Advocatenwet alsmede artikel 3.2 en 4.5 Leidraad dekenaal klachtonderzoek 2023 (hierna ook: de Leidraad) eerst onderzoek naar een klacht doen voordat hij die klacht doorstuurt naar de raad van discipline. Ook als een klagende partij om onmiddellijke doorzending verzoekt is in het kader van het klachtonderzoek hoor en wederhoor van belang, wat eerst moet plaatsvinden. Na afronding van het klachtonderzoek heeft verweerder de klacht van klager 2 over mr. I op 17 mei 2023 doorgestuurd naar de raad Den Bosch.
3.3 Na ontvangst van de e-mail namens klager 2 van 26 mei 2023, dat een relevant stuk in het al doorgezonden klachtdossier ontbrak, heeft hij na onderzoek geconstateerd dat het bedoelde stuk wel degelijk met het dossier aan de raad Den Bosch was gestuurd. Dat heeft verweerder daarna zo aan klager 1 gemeld.
3.4 Volgens verweerder heeft hij verder gehandeld volgens het bepaalde in artikel 4.4 van de Leidraad. Daarin staat dat een deken zijn verwachting kan uitspreken over het oordeel van de tuchtrechter. Dat heeft hij in deze klachtzaak op een summiere manier gedaan.

4 BEOORDELING

Toetsingsmaatstaf

4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van de andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde landelijke Leidraad. Hoe een onderzoek naar een tuchtklacht dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote mate van vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

Klachtonderdelen a) tot en met c)

4.3 Op grond van de stukken en gelet op het verweer is de voorzitter gebleken dat verweerder de Advocatenwet en de voor hem geldende Leidraad heeft gevolgd bij de behandeling van de klacht van klager 2 over mr. I. Daarvan kan hem dan ook tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt. Evenmin kan verweerder worden verweten dat hij in de aanbiedingsbrief aan de raad Den Bosch een summiere verwachting over de tuchtrechtelijke uitkomst van de klachtzaak van klager 2 over mr. I heeft vermeld. Ook dat was conform de voor de deken geldende regels.
4.4 De voorzitter is dan ook van oordeel dat verweerder zich niet zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Omdat verweerder in zijn hoedanigheid van deken geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, wordt de klacht in alle onderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

Verzoek deken

4.5 De deken heeft aandacht gevraagd voor het volgende. Zij heeft in haar verzoek aan klagers om griffierecht te betalen vermeld dat de tuchtrechter naar haar verwachting zal oordelen dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Naar aanleiding van dat bericht heeft de deken nog vijf berichten van klager(s) ontvangen, waarbij één daarvan een verzoek bevatte om haar als deken te ‘wraken’. In die e-mails maken klagers haar als deken dezelfde verwijten als zij verweerder maken. Uit de houding van klagers en uit de diverse verwijzigingsbeslissingen van het Hof van Discipline is volgens de deken af te leiden dat klagers bekend zijn bij andere dekens en ook bij de raad. Volgens de deken maken klagers misbruik van het klachtrecht door klachten te blijven indienen als een deken handelt conform de Leidraad.
4.6 De voorzitter is ambtshalve ermee bekend dat klager 1 in zijn hoedanigheid van juridisch adviseur namens cliënten vergelijkbare klachten heeft ingediend over verschillende dekens. Zijn klachten gaan daarbij vrijwel steeds om dezelfde dan wel vergelijkbare gedragingen die een deken worden verweten terwijl de dekens handelen conform de Advocatenwet en de voor dekens geldende Leidraad. Op 17 januari 2023 heeft klager 1 namens een andere cliënt bij het hof over de deken in het arrondissement Rotterdam geklaagd. Deze klacht is na verwijzing en afgerond onderzoek op 10 november 2023 door de deken in het arrondissement Gelderland aan deze raad gestuurd. In die klachtzaak, bij de raad bekend onder zaaknummer 23-780/AL/GLD, wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan. Ook in die klachtzaak worden de klachten kennelijk ongegrond verklaard omdat de betreffende deken heeft gehandeld conform de Leidraad.
4.7 Op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden moet klager 1 er ernstig rekening mee houden dat een volgende klacht namens zichzelf en/of namens een cliënt over een deken over (ongeveer) dezelfde feiten en gedragingen niet meer in behandeling zal worden genomen door de deken en/of de raad c.q. de voorzitter vanwege misbruik van klachtrecht.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 15 januari 2024