ECLI:NL:TADRARL:2024:227 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-505/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:227 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-09-2024 |
Datum publicatie: | 25-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-505/AL/MN |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaten. De klacht wordt wegens gebrek aan belang kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 september 2024
in de zaak 24-505/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 2 juli 2024 met kenmerk Z2246879/MK/SD.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Een voormalig kantoorgenoot van verweerster, mr. S., heeft namens haar cliënt op 9 februari 2023 een klaagschrift ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege (RTG) te Zwolle tegen de cliënten van klagers.
1.2 In het klaagschrift wordt gesteld dat (medewerkers van de praktijk) van de cliënten van klagers, uit naam van voormalige patiënten van haar cliënt, brieven opstellen, ondertekenen en versturen. Ter onderbouwing van die stelling is onder meer als productie bij het klaagschrift een rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) ingebracht.
1.3 Op 27 juni 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet te handelen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door richting het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg de cliënten van klagers te beschuldigen van valsheid in geschrifte, althans als medebehandelaar van het dossier de beschuldiging ten onrechte te hebben laten voortbestaan;
b) als patroon van mr. S. tekort schieten in het toezicht over mr. S. (zijnde haar stagiaire) met betrekking tot het redigeren van het klaagschrift waarin de geuite beschuldiging van valsheid in geschrifte stond vermeld.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De vraag die eerst moet worden beantwoord, is of klagers een voldoende eigen en rechtstreeks belang bij deze klacht hebben. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat daarvan niet is gebleken. Klagers verwijten verweerster dat zij de cliënten van klagers ten onrechte heeft beschuldigd van valsheid in geschrift. Dit gestelde verwijtbare handelen is gericht tegen de cliënten van klagers en niet tegen klagers zelf. Als de cliënten van klagers van mening zijn dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens hen heeft gehandeld, dan kunnen zij daarover zelf een klacht indienen. De enkele omstandigheid dat klagers in deze procedure als advocaat hebben opgetreden, maakt niet dat zij een rechtstreeks eigen belang hebben. Dat geldt ook voor het klachtonderdeel over het vermeende tekortschieten van verweerster in het toezicht op haar kantoorgenote, wat immers op hetzelfde verwijtbare handelen jegens de cliënten van (de kantoorgenote van) verweerster ziet. Feiten of omstandigheden op grond waarvan wel zou kunnen worden geconcludeerd dat klagers door het handelen van verweerster rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen, zijn niet aangevoerd. Het voorgaande betekent dat de klacht - in beide onderdelen - niet inhoudelijk zal worden besproken. De klacht wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 23 september 2024