ECLI:NL:TADRARL:2024:210 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-817/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:210
Datum uitspraak: 02-09-2024
Datum publicatie: 03-09-2024
Zaaknummer(s): 23-817/AL/NN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klaagster in een familiegeschil. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in zijn verzoekschrift feitelijke onjuistheden verkondigd. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 8. Dat verweerder dit bewust zou hebben gedaan, en daardoor in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld, is de raad niet gebleken. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 2 september 2024

in de zaak 23-817/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 3 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 22 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2023 KNN092 / 2255714 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 mei 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klaagster is gehuwd geweest met de heer E en zij hebben twee (minderjarige) kinderen. Verweerder heeft in de geschillen rondom de echtscheiding, die op 30 juli 2018 is uitgesproken, de heer E bijgestaan.

2.2 In een e-mail van 3 april 2023:

- om 13:39 uur: heeft klaagster aan verweerder geschreven:

Afgelopen donderdag 30 maart heeft u mij bericht dat [de heer E] graag een herberekening van de kinderalimentatie wil laten uitvoeren. Hiervoor vraagt u mij drie recente maandinkomensspecificaties alsmede de belastingaanslagen 2022, 2021 en 2020.

Voor de financiële afhandeling is in de beschikking van 30 juli 2018 in deze zaak [naam advocaat] aangewezen. Ik stuur deze advocaat mijn stukken per direct toe. Zodra [de heer E] zijn financiële stukken én die van zijn geregistreerd partner (…) toestuurt, zal de herberekening kunnen worden uitgevoerd.

- om 13:58 uur: heeft verweerder aan klaagster onder meer geschreven:

(…) U geeft aan uw financiële stukken (…) naar [naam advocaat] te willen sturen. De aanwijzing van een onzijdig persoon zoals in de beschikking heeft betrekking op de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap. Dit ziet niet op de vaststelling van de alimentatie.

Ik verzoek u vriendelijk om de gevraagde bescheiden aan mij te doen toekomen zodat ik berekening kan maken. Indien u mij de gevraagde stukken niet doet toekomen zal ik een verzoek bij de rechtbank tot wijziging van de vastgestelde bijdrage indienen waarbij ik geen rekening kan houden met uw financiële omstandigheden. (…)

- om 14:10 uur: heeft klaagster onder meer aan verweerder geschreven:

Wat mij betreft slaan we dit hele gezeik over.

Als vader gewoon de kinderen op vrijdag ophaalt van school, en ik ze op zondag weer kom halen, zoals gebruikelijk en ook zoals zowel door PMT als school aangegeven als wenselijk en in het belang van de kinderen, laten we wat mij betreft de hele kinderalimentatie vervallen en hoeft vader geen kinderalimentatie meer te betalen.

Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

2.3 Op 31 juli 2023 heeft verweerder namens zijn cliënt een verzoekschrift met bijlagen tot wijziging van de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft daarin namens zijn cliënt verzocht om nihilstelling per 1 april 2023 van de eerder vastgestelde kinderalimentatie en, voor zover relevant, het volgende in het verzoekschrift gesteld:

5. Namens de man is [klaagster] verzocht om inzage in haar inkomensgegevens te verstrekken.

6. [Klaagster] heeft geweigerd om deze gegevens te verstrekken. Het is derhalve niet mogelijk gebleken om een draagkrachtberekening te maken met daarbij de gegevens van beide partijen.

8. [Klaagster] heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging.

3. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) te ver te gaan bij het opvragen van de inkomensgegevens van klaagster voor een herberekening van de kinderalimentatie.

Toelichting: Volgens klaagster had verweerder kunnen volstaan met het opvragen van haar drie laatste salarisstroken en was het ongepast dat hij om inzage in haar belastingaangiften vroeg omdat die aangiften voor de herberekening niet relevant waren. Daarnaast heeft klaagster de toonzetting als intimiderend en dreigend ervaren;

b) slechts een deel van de informatie uit de door klaagster op 3 april 2023 aan verweerder gestuurde e-mail onder de punten 6 en 8 van zijn verzoekschrift op te nemen en niet die e-mail in de procedure te brengen, waardoor hij de rechtbank onvolledig en onjuist heeft geïnformeerd.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

4.2 In de alimentatieprocedure moest hij de inkomensgegevens van beide partijen overleggen in een draagkrachtberekening. Daarom heeft verweerder de daarvoor vereiste financiële gegevens bij klaagster opgevraagd. Klaagster heeft geweigerd om die te verstrekken zodat verweerder haar gegevens niet in het verzoekschrift heeft kunnen meenemen.

Klachtonderdeel b)

4.3 Hij was niet gehouden om de e-mail van klaagster van 3 april 2023 14:10 uur aan de rechtbank te sturen. Dat er al jarenlang strijd is tussen partijen is niet aan hem of zijn cliënt te wijten. Klaagster uit een boel beschuldigingen zonder onderbouwing en maakt misbruik van het klachtrecht, aldus verweerder.

5. BEOORDELING

Maatstaf

5.1 Deze zaak gaat over een klacht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.

5.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.3 In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat moet waken voor onnodige polarisatie en een bepaalde mate van terughoudendheid moet betrachten, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

5.4 De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.5 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met (de wijze van) het opvragen van de financiële gegevens bij klaagster niet de grenzen overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had. Het is immers aan verweerder om zijn eventuele verzoek aan de rechtbank zo goed en volledig mogelijk te onderbouwen met financiële stukken. Het was aan klaagster om de verzochte gegevens al dan niet aan verweerder te verstrekken.

5.6 De wijze waarop verweerder in deze heeft gehandeld was naar het oordeel van de raad niet onjuist. De door verweerder in zijn correspondentie met klaagster gebruikte bewoordingen kunnen door klaagster als intimiderend zijn ervaren maar zijn niet als onbetamelijk te kwalificeren. Verweerder treft tuchtrechtelijk dan ook geen verwijt. De raad zal klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.7 Uitgangspunt is dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn (gedragsregel 8). Volgens klaagster heeft verweerder feitelijk onjuiste informatie onder de punten 6 en 8 van zijn verzoekschrift opgenomen. Volgens klaagster heeft verweerder de rechter ook verstoken gelaten van voor de te nemen beslissing relevante informatie door haar e‑mail van 3 april 2023 om 14:10 uur niet in de procedure te overleggen.

5.8 Zoals hiervoor in klachtonderdeel a) is overwogen, is in punt 6 van het verzoekschrift door verweerder feitelijk juist vermeld dat klaagster op zijn verzoek geen financiële gegevens heeft verstrekt.

5.9 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder punt 8 van het verzoekschrift toegelicht. Hij heeft daarover verklaard dat hij de e-mail van klaagster van 3 april 2023 om 14:10 uur bewust niet bij het verzoekschrift heeft overgelegd omdat de procedure over de kinderalimentatie ging en niet over de zorgregeling. Verder heeft hij verklaard dat hij met zijn cliënt over die e-mail van klaagster heeft overlegd en geen aanleiding zag om daarover contact met klaagster te hebben. Omdat in de weken na die e-mail van 3 april 2023 een regeling tussen partijen onderling niet mogelijk bleek, heeft verweerder op verzoek van zijn cliënt het verzoekschrift tot nihilstelling van de kinderalimentatie ingediend. Hij heeft daarin de voor die procedure relevante informatie uit genoemde e‑mail van klaagster gebruikt, aldus verweerder.

5.10 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in zijn verzoekschrift onder punt 8 feitelijke onjuistheden verkondigd. Uit de e-mail van klaagster van 3 april 2023 om 14:10 uur volgt immers niet dat geen behoefte bestaat aan een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Veeleer doet de vrouw daarin een voorstel waarbij zij haar aanspraak op kinderalimentatie wil laten vallen als de cliënt van verweerder bereid is om de bepaalde afspraken over de omgangsregeling na te komen. Nu klaagster in die e-mail niet heeft aangegeven, zoals verweerder onder punt 8 stelt, dat zij geen behoefte heeft aan kinderalimentatie, heeft verweerder daarmee in strijd met gedragsregel 8 een feitelijke onjuiste weergave van de situatie gegeven en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster gehandeld.

5.11 Dat klaagster daarna in de procedure is bijgestaan door een advocaat die deze feitelijke onjuistheid heeft rechtgezet, maakt dit oordeel van de raad niet anders. Een advocaat is immers verplicht om zich te onthouden van het verstrekken van feitelijk onjuiste informatie. De raad is overigens uit de stukken en de verklaringen tijdens de zitting niet gebleken dat verweerder met zijn handelen in strijd met artikel 21 Rv bewust informatie voor de rechter heeft willen achterhouden.

5.12 Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdeel b) gegrond verklaren.

6. MAATREGEL

Uit het voorgaande volgt dat één klachtonderdeel gegrond is. Verweerder heeft daarmee artikel 46 Advocatenwet geschonden door de belangen van klaagster onnodig en onevenredig te schaden zonder doel. De maatregel van waarschuwing wordt opgelegd bij wijze van zakelijke terechtwijzing. Naar het oordeel van de raad kan in deze zaak, gelet op de aard en de ernst van het verweten handelen van verweerder, worden volstaan met de maatregel van waarschuwing.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

  1. € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
  2. € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
  3. € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer..

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.H van der Lecq, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 2 september 2024