ECLI:NL:TADRARL:2024:183 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-782/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:183
Datum uitspraak: 12-08-2024
Datum publicatie: 12-08-2024
Zaaknummer(s): 23-782/AL/MN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. De voorzitter heeft de juiste maatstaf is toegepast en met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval rekening gehouden. Verweerder had in 2016 al kunnen constateren dat er een verschil zat tussen de verschillende kosten. Als hij meende dat sprake was van onregelmatigheden had hij toen al kunnen en moeten klagen. Dat heeft hij niet gedaan. Door pas in 2023 te klagen was klager te laat, zoals ook de voorzitter heeft geoordeeld. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 augustus 2024
in de zaak 23-782/AL/MN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 januari 2024 op de klacht van:

klager

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE


1.1 Op 22 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 10 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z2214996/MK/SD van de deken ontvangen.

1.3 Bij beslissing van 15 januari 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht, met toepassing van artikel 46g ld 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaard. Op 7 februari 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter en dit daarna nader in-/aangevuld.

1.4 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 juni 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het (gecorrigeerde) verzetschrift.

2 VERZET

2.1 De gronden van het verzet houden in de kern in dat de voorzitter bij zijn beoordeling van onjuiste veronderstellingen is uitgegaan en een onjuiste beslissing heeft genomen. Volgens klager is de voorzitter ten onrechte van mening dat klager al eerder kennis had of had kunnen hebben van de werkelijke veilingkosten dan 19 oktober 2022, zijnde de datum waarop klager stelt voor het eerst kennis te hebben gekregen van de werkelijk veilingkosten.

2.2 Tegen de vaststaande feiten zoals vermeld onder 1. van de voorzittersbeslissing en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT

3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING

4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden niet ontvankelijk verklaard.

4.3 De klacht van klager ziet er onder meer ook op dat hij productie 9 bij het verweer van de bank (kostenopgave van de notaris aan de bank) pas later onder ogen heeft gehad. Verweerder heeft blijkens de voorzittersbeslissing gesteld dat klager in oktober 2016 al met die productie bekend was. Voor zover klager toen echter niet bekend was met die productie had hij in het kort-geding vonnis van 12 oktober 2016 kunnen lezen dat de veilingkosten tot op dat moment werden begroot op bijna € 8.948,63, terwijl klager op grond van de gezonden nota van afrekening eind 2016 wist wat er daadwerkelijk aan kosten aan hem in rekening is gebracht.

4.4 Klager heeft niet betwist dat hij eind 2016 uit de nota van afrekening heeft kunnen aflezen wat de werkelijk aan hem in rekening gebrachte kosten waren. Toen had klager dus kunnen constateren dat er een verschil zat tussen die kosten en de eerder genoemde kosten die hij had moeten betalen om een veiling af te wenden en had hij, zo hij meende dat sprake was van onregelmatigheden, kunnen en moeten klagen. Dat heeft hij niet gedaan. Door pas op 22 februari 2023 te klagen was klager te laat, zoals ook de voorzitter heeft geoordeeld.

4.5 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mr. E.M.G. Pouls en mr. M. Lont, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 12 augustus 2024